dinsdag 29 juli 2008

Oekraiense ellende

Na twee vrolijke en zonnige dagen in Slowakije fiets ik bij Ub'la de Oekraiense grens over. Ik ben benieuwd naar wat me te wachten staat en zie ernaar uit het land te leren kennen. Vier dagen, drieëntwintig uur en vijfenveertig minuten later ga ik weer de Oekraiens-Slowaakse grens over. Nu niet bij Ub'la maar bij Tchop. En niet per fiets maar per trein. Ik heb zelden zoveel regen gehad en zoveel akelige mensen ontmoet als in deze week en als ik ook nog immobiel raak door een buikgriep ben ik het land zo erg beu dat ik eruit wegvlucht. Misschien is Oekraine best een leuk land maar dat laat ik voorlopig aan anderen over om te ontdekken.

Mijn indrukken van Oekraine zijn dus beperkt, maar toch enkele verhalen.

Naar Odessa

Voordat ik op reis ging, heb ik me ervan verzekerd dat ik geen visum voor Oekraine nodig heb en als ik bij de Oekraiense grens aankom, kan ik er dus redelijk van op aan dat ik zonder problemen het land in zal komen. Maar als ik heel die rij auto's zie staan bij de douane krijg ik toch een beetje de kriebels. Zou ik verder mogen?
Ik ga in de rij staan bij de Oekraiense douanepost en wacht af. Al snel blijkt dat deze rij niet functioneert als een gewone rij. Mensen staan weliswaar aan te schuiven, maar uiteindelijk mogen de mensen wier auto vooraanstaat in de file toch voor gaan. Mijn fiets staat niet in de file maar op de stoep en ik zie aankomen dat ik zo nooit aan de beurt kom.
Medewachtenden vullen formulieren in en ik vraag me af of ik daar zelf ook mee aan de slag moet. Maar waar hebben ze die papiertjes vandaan? Ik bekijk de rij eens goed en probeer in te schatten wie het meest waarschijnlijk Engels of Duits zal spreken. Mijn oog valt op een man van voor in de dertig. “Sorry meneer, spreekt u Engels? Of Duits misschien?”, probeer ik. Ik krijg een niet begrijpende en wat chagrijnige blik terug. Ik wijs naar het formulier dat hij in zijn paspoort heeft gevouwen, wijs vervolgens naar mijn paspoort zonder formulier en houd mijn handen in de lucht bij wijze van vraagteken. De man wijst naar de douanebeambte in haar hokje. Je moet dus eerst in de rij staan voor een formulier, dan uit de rij om het formulier in te vullen en dan weer in de rij om het in te leveren.
Als ik eindelijk het formulier heb bemachtigd, vraag ik me af wat ik moet invullen onder het kopje 'bezoekadres'. Dat heb ik niet en ik laat het dus leeg. Ook de linkerkant van het formulier laat ik leeg, want daarboven staat met dikgedrukte letters 'Departures' en bovendien moet daar precies dezelfde informatie worden ingevuld als onder het kopje 'Arrivals'.
Weer in de rij, nu met formulier.
Mensen om me heen staan stil te wachten. De meesten kijken wat wezenloos voor zich uit. Een man, die eerst achter me in de rij stond maar plotseling voor me staat, probeert met een strak gezicht zo onopvallend mogelijk iets te gebaren naar zijn medepassagiers die even verderop in de auto zitten. Ik ga er meteen van uit dat ze iets in hun schild voeren en bedenk allerlei scenario's variërend van mensenhandel tot drugssmokkel. Dan zie ik dat de man een goudkleurig oorbelletje in de vorm van een playboykonijntje in zijn oor heeft en kan ik hem plotseling niet meer zo serieus nemen.
Als ik weer aan de kop van de rij sta, werpt de douanebeambte een blik op mijn formulier. Meteen geeft ze het terug en zegt met een zuur gezicht iets als “waarom heb je de linkerkant niet ingevuld?” in het Oekraiens.
Ik laat de verklaring achterwegen, ga uit de rij en vul netjes al mijn gegevens nog een keer in. Ik begin de rij ondertussen een beetje beu te worden en ga nu direct vooraan staan. De beambte bekijkt het blaadje iets zorgvuldiger. Ik voel de vraag al aankomen: “Adres?”
Ik wijs naar mijn fiets en probeer uit te leggen dat ik geen vastomlijnd plan heb. Als ze zuur blijft kijken, roep ik de eerste Oekraiense stad die in me opkomt. “Odessa?”
Ze geeft het formulier terug en zegt nogmaals: “Adres”
Ik weet niet wat ik moet doen en sta wat hulpeloos om me heen te kijken. De mensen achter mij beginnen zich er nu mee te bemoeien. Het begint al te schemeren en waarschijnlijk willen zij ook snel de grens over. “Odessa”, roept iemand. En als snel roepen ook anderen me toe: “Odessa!” Ze wijzen naar het blaadje in mijn hand.
Ik doe wat me gezegd wordt en schrijf zowel op de rechter als de linkerkant van het formulier 'Odessa' op.
Tot mijn verbazing is de beambte nu tevreden en heb ik enkele seconden later de permissie om de grens over te steken.
Ik pak mijn fiets, verzet mijn klok een uur en rijd Oekraine in. Genoeg bureaucratie voor vandaag.

God op de fiets

Mijn eerste nacht in Oekraine ben ik te gast bij zuster Klarissa en zuster Ulkrike, twee katholieke nonnen die in het stadje Velykyj Bereznyj wonen. Zuster Klarissa geeft religieonderwijs op school. Ze is vriendelijk maar afstandelijk. Ziekenzuster Ulrike, daarentegen, is vol enthousiasme. Ze heeft in vijfentwintig jaar geen Duits meer gesproken maar doet haar uiterste best om toch in die taal te communiceren. Ook doet ze alles om het naar mijn zin te maken. Een betere ontvangst had ik me moeilijk kunnen voorstellen.
Ik slaap in de sobere kamer van een derde zuster die op het moment in het buitenland is. Zuster Ulrike heeft er een kan water, een waskom, een kan thee en een tandenborstel voor me klaargelegd. Als ik naar de wc wil, moet ik gebruik maken van het 'plonstoilet' in de tuin. Bij toiletgang moet ik wel oppassen voor de hond, vertelt zuster Ulrike me, want die is erg speels en wat overenthousiast.
Dat zuster Ulrike geen woord teveel heeft gezegd, merk ik snel genoeg. Ik heb nog geen twee stappen buiten de deur gedaan of het beest heeft zijn tanden al vrolijk kwispelend in mijn been gezet. Hij bijt niet door, maar aangenaam is anders. Ik probeer hem vriendelijk doch kordaat los te schudden. “Foei hond! Foei!” De hond ziet dit echter als een uitnodiging en springt nu tegen me op en pakt mijn arm beet. Pas als hij na een poosje merkt dat ik niet echt meewerk, druipt hij af.
Ik slaap heerlijk en wordt wakker doordat de zon mijn kamer binnenschijnt (dat beloofd veel goeds, denk ik nog). Nadat ik een poging heb gedaan om het toilet te bereiken zonder door de hond opgegeten te worden, ontdek ik dat het ontbijt al klaar staat: zoutige wentelteefjes met veel ei, gebakken worst, sardientjes in tomatensaus, brood en kaas. Zuster Klarissa heeft een zwart schortje omgebonden om haar zwarte habijt niet te bevuilen.
Na het onbijt maak ik de ketting van mijn fiets schoon (de hond krijgt de poetsdoek die ik hierbij gebruik te pakken en scheurt hem enthousiast aan stukken) en leert zuster Ulrike me enkele woorden Oekraiens. Vervolgens gaat ze met me mee naar de bank en naar de markt om me te helpen om mijn inkopen voor de dag te doen. Ze geeft me de raad om op te passen op stelende zigeuners . Ook moet ik liever geen Oekraiense worst kopen – die is niet te vertrouwen.
“God zij met je”, zegt ze bij het afscheid. “God zit ook op de fiets” vervolgt ze lachend. “ Hij rijdt met je mee!” Dan vraagt ze of de me een kruisje op mijn voorhoofd mag geven en of ik hetzelfde bij haar wil doen. Het ontroert me.
Dan ga ik op weg. Met de bescherming van de hogere machten en krachten.

Nat en koud

Ik heb al heel wat regen gehad deze reis, maar de echte regen begint tijdens mijn eerste dagtocht in Oekraiene. Het begint met wat miezer maar enkele uren later regent het gestaag door. Door de grijze, laaghangende wolken zijn de omliggende heuvels nauwelijks meer zichtbaar. De bloemen in de zomerse bergweiden maken een verlepte indruk. De onverharde wegen veranderen in modderpoelen.
De regen maakt het fietsen er leuker noch makkelijker op. Vooral het fietsen in regenpak bevalt me slecht. Ik krijg het er vreselijk warm in en tijdens een beklimming zweet ik zo hard dat mijn kleren er minstens even nat van worden als van de regen. Maar omdat ik het liever te warm heb dan te koud, houd ik mijn regenjas netjes aan.
Dalen in de regen is evenmin een lolletje. De Oekrainse wegen zitten vol kuilen die met regen in plassen veranderen en soms vrijwel onzichtbaar worden. Met de remmen ingeknepen, sukkel ik langzaam naar beneden, omzichtig de plassen ontwijkend. Door het gebrek aan beweging vervliegt al snel de warmte die tijdens de klim was ontstaan en zit ik te rillen op de fiets.

Tijdens mijn eerste Oekraiense etappe fiets ik over een verlaten modderweg die op mijn kaart stond aangegeven als 'belangrijke verbindingsweg'. De eerste honderd meter van de weg waren nog geasfalteerd, maar het asfalt brokkelde steeds verder af tot er alleen nog her en der een steen in de modder stak bij wijze van verharding. Ik heb die dag al zo'n vijftig kilometer geklommen en zie uit naar de afdaling.
Als ik aan de afdaling begin, krijg ik het echter zo koud dat ik bang ben dat ik ziek ga worden als ik niet snel opwarm en droge kleren aantrek. Gelukkig kom ik na enkele kilometers aan in een dorpje. Behalve een enkele herder waagt niemand zich buiten in dit weer. Ik stap van mijn fiets af en beslis dat ik hier een schuilplaats moet en zal vinden.
Aan de eerste de beste persoon die ik zie, een vrouw in roze legging en een shirt met de tekst 'romantic girl', vraag ik bibberend of ik misschien tien minuten bij haar thuis mag komen opwarmen – met gebaren natuurlijk, want de vrouw spreekt alleen Oekraiens en een beetje Russisch. Ze twijfelt eerst een beetje, maar houdt dan toch de deur voor me open.
In het halletje trek ik mijn regenkleren en schoenen uit en loop daarna de woonkeuken in. Daar heeft de vrouw een stoel voor me bij de kachel gezet. De vrouw en twee mensen van wie ik vermoed dat het haar ouders zijn, staren me aan. Om de situatie iets normaler te maken, stel me voor aan de aanwezigen. De jongere vrouw heet Svetka, haar vader Ivan en haar moeder Maria. Dan ga ik op de mij aangewezen plek zitten. Ik wil me ook graag omkleden, maar wacht het ermee om dat voor te stellen. Voor die mensen is het al raar genoeg dat ze plotseling een rillende fietster in hun keuken hebben zitten.

Het eerste wat me opvalt in het huis, is de sterke geur. Het ruikt alsof er een gorgonzolapizza in de oven staat. Bij nadere bestudering van de kamer zie ik echter niet waar de geur vandaan kan komen. Er is geen oven noch een pizza te zien.
Wel zie ik in de kamer twee grote koelkasten, een tafel een keramieke kachel, een aanrecht en een bank die duidelijk ook wordt gebruikt als bed. Het beddengoed ligt slordig opgevouwen in een hoek. Het is duidelijk geen welvarend huishouden. De meubels zijn versleten en de kamer ziet er wat viezig uit. Boven de oven liggen paddestoelen op rekken te drogen. Zouden die voor de verkoop zijn?
We zwijgen. Ik aan mijn kant van de kachel, Svetka aan de andere kant, Maria op de bank met de kat op schoot en Iwan aan tafel. De stilte wordt alleen verstoord door het gekletter van de regen tegen het raam door Maria die de kat aanhaalt en Iwan die met zijn vingers op tafel trommelt.
Als ik laat zien dat er water uit mijn trui drupt, toont Svetka mij de badkamer waar ik me kan omkleden.
Na een minuut of tien komt er een oude vrouw binnen. Het is Maria's moeder. Ze ploft naast Maria neer op de bank en blijft daar zitten zonder verder nog te bewegen. De vingertoppen van haar rechterhand staan scheef op haar vingers. Ze moet ooit een serieus ongeluk hebben gehad.
De hele situatie is wat onwerkelijk, maar toch ben ik blij hier binnen te zitten. Ik voel al snel hoe mijn hoofd begint te gloeien en na een poosje lukt het me ook om iets voorkomender te zijn als gast. Ik haal mijn Russische woordenboekje en enkele foto's erbij en er ontstaat een soort van dialoog.
Dan is het weer tijd om op te stappen. Het is al zes uur en ik moet nog een kilometer of twintig fietsen voordat ik bij een hotel aankom. Ik schud nogmaals alle handen en beloof een kaartje te sturen vanuit Nederland.
Dan trek ik weer mijn regenpak aan en vervolg ik de afdaling. Nu ik droge kleren aan heb is het dalen een heel stuk aangenamer. Ik zie nog wel een kuil over het hoofd en loop daardoor een slag in mijn wiel op, maar uiteindelijk kom ik heelhuids aan in een dorpje waar enkele hotelletjes moeten zijn. Opdrogen, eten en slapen dat is alles waar ik nu behoefte aan heb.

Hotelheksen

Door de aanhoudende regen- en de onweersbuien ben ik in Oekraine voor het overnachten aangewezen op hotels. Daar kan ik mijn kleren droog krijgen. Kamperen zou daarnaast ook niet echt veilig zijn met al die afbrekende takken en omvallende bomen.
Het overnachten in hotels vind ik op zich geen probleem. Normaalgesproken heb ik er zelfs lol in om op zoek te gaan naar de ideale slaapplaats. In Oekraine word ik echter geconfronteerd met een bijzonder raar en naar hotelwezen. In alle hotels die ik aandoe, huist een rasechte hotelheks. Een hotelheks is makkelijk te herkennen: ze treedt op als receptioniste, trekt een bijzonder zuur gezicht als ze je ziet aankomen en stuurt je het liefst direct de deur weer uit met de boodschap dat het hotel vol zit of gesloten is. Ze doet er in ieder geval alles aan om je duidelijk te maken dat je aanwezigheid is het hotel, de stad en het land uiterst ongewenst is.
Met een hotelheks valt niet te onderhandelen over de prijs van een kamer en het bedrag dat ze vraagt is zonder uitzondering belachelijk hoog. In Polen en Slowakije heb ik zeer comfortabel overnacht in logementen waar ik tussen de vijf en vijftien euro betaalde. De Oekraiense hotelheksen vragen, ook ik het meest oninteressante dorp in de Karpaten, zonder een spier te vertrekken dertig euro voor een overnachting. Kan of wil je dat niet betalen? Pech!
Omdat ik elke dag weer een nieuwe slaapplaats probeer te vinden, kom ik heel wat heksen tegen en al snel beginnen deze ontmoetingen hun tol te eisen: ik word er zelf moe en triestig van. Na een dag ploeteren door de modder, wil ik graag een plek vinden waar ik me een beetje thuis kan voelen en wat bij kan komen. In plaats daarvan voel ik me keer op keer opgenaaid en afgezet.
Van andere ontmoetingen met Oekrainers krijg ik doorgaans ook maar weinig energie. Mensen op het platteland willen nog wel eens een praatje aanknopen, maar de mensen die ik in restaurantjes en winkels tegenkom, zijn vaak uitgesproken wantrouwend en nors. Slechts heel soms lukt het om door deze façade heen te breken en verschijnt er een lachje op het gezicht van mijn gesprekspartner. Het kost echter zoveel moeite om wat vriendelijkheid los te wrikken dat ik er zelf wat uitgeput door begin te raken.
Ik geloof best dat mensen heel gastvrij zullen zijn als je ze eenmaal wat beter kent. Maar als je behoefte hebt aan wat spontane vriendelijkheid, kan je volgens mij toch beter naar een ander land gaan.

Net een auto

Bij de voorbereiding van elke fietsreis breid ik mijn collectie aan reisattributen wat verder uit. Was ik vorige reis vooral in de wolken met mijn flexibele camerastatief, deze reis kan ik niet zonder mijn splinternieuwe achteruitkijkspiegel. Ik heb het spiegeltje links op mijn stuur gemonteerd en kan voortaan op elk gewenst het verkeer achter mij bespieden. Heel handig te midden van de niet al te hoffelijke Oekraiense chauffeurs.
In Nederland zijn het volgens mij vaak bejaarden en slechtzienden die met zo'n spiegel op hun stuur fietsen. Mijn oma kreeg er vroeger ook een nadat ze haar ene oog verloren had. Nu ik zelf tot de categorie spiegelrijders behoor, associeer ik een fietsspiegel niet meer met bejaard of slechtziend. Ik voel me er vooral erg stoer mee. Ik voel me net een auto.

De Oekrainer... enkele observaties

De Oekrainer komt graag agressief over. Dat leid ik af uit het feit dat het merendeel van de Oekraiense autobezitters rondrijdt met geblindeerde ramen. De chauffeurs zelf zijn niet zichtbaar en scheuren anoniem over de wegen. Zelfs de ramen van wrakkige Lada's zijn beplakt met folie. Gezellig is anders. Ik krijg de neiging om op de fiets een zonnebril met spiegelende glazen op de zetten.

De Oekrainer houdt van tijgerprints. Leggings, strakke topjes, en jasjes - allemaal zijn ze in het goud-zwart te bewonderen. Misschien is de tijgerprint hier nooit uit geweest. En het blijft niet bij de tijgerprint... ook de glitter mini-mini rok en de hoerige 15 centimeter hoge naaldhak zijn niet weg te denken uit het straatbeeld.

De Oekrainer houdt van trouwfoto's. Op de zaterdag die ik in de Oekraiense stad Mukaceve doorbreng, bestudeer ik verschillende bruidsparen die bezig zijn te poseren voor hun bruidsreportage. Hij knielend aan haar voeten; zij in een kokket standje halfverscholen achter een zuil; samen in innige omhelzing starend in de verte. Het is misschien niet anders dan wat bruidsparen in heel Europa doen in opdracht van hun fotografen, maar het blijft leuk om naar te kijken. Vooral omdat het de bruidegom meestal maar niet wil lukken om de gespannen grijns van zijn gezicht te krijgen.
Op de uithangborden waarop fotografen hun kunsten tonen om klanten te lokken, zijn trouwfoto's te zien die me wat verwonderen. Op de foto's die hier worden getoond, laat de bruid standaard veel been zien en het liefst ook haar sexy jarretelgordel. En de bruidegom maar bewonderend toekijken.
Jammer dat deze foto's allemaal in de studio zijn gemaakt. Graag had ik ook zo'n fotoshoot eens meegemaakt.

Vaarwel Oekraine

Het kost me heel wat moeite om het besluit te nemen, maar op zaterdagochtend hak ik dan toch de knoop door: ik moet weg uit Oekraine. Ik ben uitgeput door de regen, de hotelheksen en door een buikgriep die op mijn derde dag in Oekraine de kop op heeft gestoken. Hoogstwaarschijnlijk blijven de regens- en onweersbuien de komende week aanhouden – er zijn ondertussen bij overstromingen zo'n zeventien doden gevallen, heb ik gehoord. Ik zie er geen heil in verder te blijven ploeteren.
Het is een moeilijke beslissing, want ik kan moeilijk aanvaarden dat ik wegga uit Oekraine terwijl ik zo'n negatief beeld heb van het land. En dat terwijl ik alleen een klein stukje van het uiterst westerse puntje van het land gezien heb. Maar goed, het zij nou eenmaal zo.

Op het station van Mukaceve ontmoet ik Ettienke, een Groningse die vanuit Moskou met de fiets op weg was naar Berlijn tot ze bij een valpartij haar beide ellebogen kneusde. We besluiten samen met de trein naar de grens te reizen en te kijken of we dezelfde dag nog Slowakije binnen kunnen komen. Het is zo prettig om na vier allenige dagen weer eens een ongedwongen gesprekje te voeren dat mijn vermoeidheid verdwijnt als sneeuw voor de zon. Even twijfel ik zelfs of ik niet toch in Oekraine moet blijven om het land nog een kans te geven. Maar uiteindelijk koop ik een treinkaartje richting Slowakije.

“Alsjeblieft mevrouw, geeft me wat geld”

Op een marktplein in Medzilaborce hebben vijf Romakinderen zich verzameld rond mij en mijn fiets. Vier kinderen houden bedelend hun hand op en herhalen klagelijk keer op keer dezelfde zin. “Alsjeblieft mevrouw, geeft me wat geld”, denk ik dat ze zeggen. Of “Geef me een snoepje, een snoepje kunt u toch wel missen”. Het vijfde kind staart me met gefronste wenkbrauwen aan en zuigt hard op een fopspeen. Zijn teennagels zijn zo lang dat ze naar de grond toe krullen. Zijn kleren zijn vies en te klein en zijn gulp staat open. Hij is zo'n zes jaar oud.
Zowel in Slowakije als in Oekraine kom ik veel Roma tegen. Ik zie ze vooral in de buitenwijken van steden en aan de rand van de weg waar ze bessen en paddestoelen te verkopen. Hier in Medzilaborce hangen op het marktplein en op de stoep her en der groepjes mannen en kinderen rond. Veel van de mannen zijn dronken en fluiten en sissen naar alles wat voorbijkomt. De kinderen spelen wat en klampen toeristen aan. De kinderen en hun kleren zijn duidelijk al een poos niet gewassen en stinken een uur in de wind.
Van het groepje kinderen dat om mij heen staat, is een meisje duidelijk de leidster. Ze is het oudst – ik schat zo'n jaar of tien – en gaat de anderen voor in hun klaagzang. Ik ben niet van plan om geld te gaan geven en ik wil ook mijn plekje op het marktplein niet verlaten. Om de kinderen wat van hun doel af te leiden, bauw ik ze een beetje na. De kinderen zijn erdoor verbaasd en zijn even van hun stuk gebracht. De jongen met de speen ligt dubbel van het lachen en proest het uit.
De aanvoerster lijkt te bedenken dat het wel eens een poosje zou kunnen duren voordat ik hen iets zal geven en gaat erbij op de grond zitten. Ze is een beetje verveeld maar blijft standvastig haar frase herhalen.
Na een kwartier komt er een Slowaak op ons groepje af. Hij schreeuwt iets naar de kinderen en de kinderen kijken verschrikt op. De Slowaak komt dreigend dichterbij en roept nog wat. Nu stuiven de kinderen uiteen.

Even later sta ik even verderop te wachten bij de kassa van de Tesco-supermarkt en zie ik hoe een man een grote homp kaas steelt. Hij heeft de homp in een plastic zakje in zijn winkelmandje gelegd en haalt hem er niet uit met de andere boodschappen. Dan zet hij zijn mandje neer aan de andere kant van de cassiere en begint er de gescande boodschappen weer in te laden. Zowel de beveiliger als de cassiere kijken net de andere kant op. Als de man de winkel uitloopt, roept de beveiliger hem iets na. De man is vergeten zijn winkelmandje terug op de stapel te zetten en moet terugkomen om dat als nog te doen. Verder is er niets aan de hand.
Ik sta erbij en kijk ernaar. Heeft die man nou net echt iets gestolen? - vraag ik me af. Heb ik het goed gezien? Of heb ik het me verbeeld?
En vooral: zou ik de man ook van diefstal verdacht hebben als hij geen Roma was geweest?

maandag 21 juli 2008

In Polen

Chopin in het park

“Warschau is de geboortestad van Chopin” vertelt de receptioniste van het hostel waar ik mijn eerste nacht in Polen doorbreng. “Daarom wordt er in de zomer elke zondag een pianoconcert gegeven in het park. Het is prachtig, daar moet je echt heen.”
Het is zondagochtend en ik wil net vertrekken uit Warschau, maar ik besluit dat het geen kwaad kan om even langs het betreffende park te rijden.
Als ik aankom is het concert al begonnen. Op een podium zit een pronte dame achter haar vleugel en om haar heen zitten tussen de rozenstruiken honderden mensen stilletjes te luisteren - Poolse families in hun 's zondagse goed en toeristen met afritsbroeken en sandalen.
Hoewel ik er later achter kom dat Chopin niet in Warschau is geboren maar in Zelazowa Wola, een dorpje zestig kilometer verderop, moet ik de receptioniste verder gelijk geven: de muziek is prachtig.

Het Instituut voor Groenten


Zouden er ook nog vriendelijke Polen zijn? Polen die in zijn voor een praatje?
Ik ben er een beetje aan gaan te twijfelen. Tijdens mijn eerste dagen in Polen is het me vooral opgevallen hoe de mensen op straat mijn blik vermijden. Hoe veel mensen liever wegkijken dan me te groeten als ik in mijn beste Pools dzien dobry zeg. Het kan zijn dat het door het weer komt: misschien zijn de Polen ne zoals ik wat chagrijnig door de regen. Of misschien hebben ze gewoon geen idee wat ze moeten zeggen tegen iemand die nauwelijks Pools spreekt. Hoe dan ook, na enkele dagen het begint een beetje eenzaam te worden in het miezerige en ietwat saaie Poolse platteland.
Ook het uiterlijk van het stadje Skierniewice, waar ik maandag 14 juli beland, stemt me weinig positief. Ik zie vooral veel lelijke betonnen flats en het centrale marktplein is weliswaar niet lang geleden gerenoveerd, maar ligt er zeer kil en levenloos bij. En dat terwijl Skierniwice op mijn kaart staat aangegeven als een 'bezienswaardig'.
Als ik me er al bij heb neergelegd dat het stadje me naast een goede supermarkt en een verloederd Soviethotel weinig te bieden heeft, stuit ik toch op een gebouw dat mijn aandacht trekt. Het is een statig gebouw omgeven door netjes onderhouden bloembedden in het midden van een park. Het terrein rond het gebouw is omheind, maar de hekken staan open en ik besluit naar binnen te gaan. Ik weet niet zeker of dit wel de bedoeling is, maar ik gok erop dat ik het vanzelf wel zal merken als mijn aanwezigheid niet gewenst is.


Met behulp van mijn woordenboek probeer ik het plakaat naast de deur van het gebouw te vertalen. “Instituut voor Groenten” - weet ik ervan te maken. Daar schiet ik maar weinig mee op. De deur van het gebouw staat open en een beetje aarzelend besluit ik naar binnen te gaan. Nu ik hier eenmaal ben, wil ik ook weten wat dit voor een gebouw is.
De dame bij de receptie spreekt geen Engels maar verwijst me vriendelijk door naar het secretariaat. De dame van het secretariaat spreekt ook geen Engels en verwijst me door naar de directeur. De directeur is er echter niet en zo kom ik uiteindelijk bij de bibliothecaresse terecht. Zij vertelt mij met handen, voeten en enkele woorden Engels, Duits en Pools dat ik me bevind in het “Instituut voor Horticultuur”. Hier werken zo'n 150 professoren, promovendi en laboratoriummedewerkers op het gebied van tuinbouw. Dat verklaart de groenten op het plakaat. Het gebouw is in 1608 gebouwd als paleis in opdracht van de toenmalige aartsbisschop van Polen. Eind 17de eeuw viel het paleis in handen van de Russische Tsaar, die zijn broer er liet wonen. Tijdens de Tweede Wereldoorlog had de Gestapo er zijn hoofdkwartier.
Juist als de bibliothecaresse mij een rondleiding wilt geven, brengt de dame van het secretariaat ons een wetenschapper van het instituut die vloeiend Engels spreekt en graag wil tolken tijdens de rondleiding. De man stelt zich voor als Richard (“Mijn achternaam is te ingewikkeld. Die kan je toch niet uitspreken”) en verontschuldigt zich voor zijn werkkleren die wat zanderig zijn.
Richard begeleidt mij en de bibliothekaresse door de verschillende vertrekken van het paleis - de voormalige biljardkamer, de ontvangstruimte, de kapel, de eetkamer en de slaapvertrekken. Hij toont de ondergrondse tunnel die de eetkamer verbindt met de bijgebouwen van het paleis waarin de keukens gevestigd waren, laat verborgen deuren zien en vertelt dat de metershoge spiegels en de ramen van het paleis zijn gemaakt van Venetiaans glas dat in de zeventiende eeuw speciaal voor het paleis werd geimporteerd. Het glas van de ramen is meer dan een centimeter dik. Volgens Richard waren dit de enige ruiten in de stad die heel bleven tijdens de bombardementen in de Tweede Wereldoorlog.
Richard houdt van sappige details en vertelt met zichtbaar plezier dat verschillende vertrekken in de tijd van de tsaar verboden waren voor vrouwen, maar dat de broer van de Tsaar even verderop een kleiner paleisje liet bouwen voor “de vrouwen” die hij er regelmatig bezocht. “Wat hij daar ging doen weet ik ook niet, hoor!”, lacht Richard. Even later verwijst hij naar het vrouwenpaleis als het hoerenhuis.

“Zie je dat gele spul?” Vraagt Richard, terwijl hij naar het rijk gedecoreerde plafond wijst, “Dat gele spul vind ik misschien wel het leukst van het hele gebouw. Goud. Puur goud.” Maar het goud is niet het enige wat er te zien is. Ook zitten er scheuren in het plafond. Veel scheuren.
“Als het aan de staat lag zouden al deze monumenten zomaar vergaan. We krijgen geen cent voor het onderhoud en proberen de boel zelf zo goed als het gaat te renoveren, Die scheuren komen in het plafond doordat het houtwerk krimpt en uitzet. Dat heb je met van die oude contructies.”

Richard zelf promoveerde aan de universiteit van Poznan en is sindsdien werkzaam in het Instituut voor Horticultuur. Hij werkt er al dertig jaar en staat nu op het punt met pensioen te gaan. Hij heeft veel energie in zijn werk gestopt, maar carriere heeft hij nooit echt gemaakt. “Door politieke en persoonlijke problemen ben ik nooit echt hogerop gekomen. Ik was lid van Solidanosc, zie je. Dat werd niet gewaardeerd”, zegt hij tussen neus en lippen door.

Als Richard me alle kanten van het Paleis heeft laten zien en we bij mijn fiets aankomen nemen we afscheid. “Ik hoop dat je fiets kapot zal gaan en dat het veel zal regenen”, zegt Richard. Als hij mijn verraste blik ziet, voegt hij eraan toe: “Dat is een Poolse manier van afscheid nemen. Het betekent dat ik je een hele goede reis toewens.”


Een spetterende opening


Val ik me daar met mijn neus in de boter: op het marktplein van Rzeszow staat een volksdansgroep in volledige outfit klaar om een demonstratie te geven. De jongens dragen rood-witte pofbroeken en hebben elk enkele pauwenveren op hun hoofd. De meisjes dragen hun haar in twee lange vlechten – haar op heuplengte is kennelijk een selectiecriterium van de dansgroep – en zijn door hun dikke laag make-up nauwelijks uit elkaar te houden.
Even verderop staat een cameraploeg in de startblokken om het evenement vast te leggen. Enkele mensen van de organisatie rennen rond om laatste dingen te regelen. Een groepje officials wordt geinterviewd. Het ziet er allemaal erg belangrijk uit en vanaf een afstandje kijken enkele voorbijgangers verwachtingsvol toe.
Hoe lang de lang de volksdansers al in rijen staan opgesteld, is mij onduidelijk. Vanaf het moment dat ik aankom, duurt het in ieder geval nog tien minuten voordat ze in actie mogen komen. Ondertussen begint enkele mannelijke volksdansers het wachten beu te raken. Ze duwen wat en doen pogingen om elkaar pootje te haken.


Ik voeg me bij het groepje omstanders en vraag aan een jonge man wat er staat te gebeuren. De man antwoordt dat vanavond een dansfestival wordt geopend dat de komende twee weken zal duren. Terwijl hij mij te woord staat, kijkt de man ongedurig om zich heen. Hij voelt zich duidelijk niet helemaal op zijn gemak. Met reden, zo blijkt, want een minuut later komt een hooggehakte blondine op ons af die mij van top tot teen opneemt en de man aankijkt alsof ze wil vragen: “wat moet je met die vrouw?”. De man onderbreekt direct zijn verhaal, slaat een arm om haar heen en loopt weg zonder verder een woord te zeggen.

Terwijl het koppel zich even verderop op een terras installeert, wordt plotseling de muziek gestart en komt de volksdansgroep in actie. De meisjes glimlachen en zwieren in het rond. De jongens stampen hard op de grond, klappen in hun handen en roepen af en toe simultaan 'hoi'. Precies waar ik op had gehoopt.

Na een minuut of twee stopt de muziek net zo plotseling als die was begonnen. De dansers zijn daar duidelijk niet op voorbereid en dansen dapper nog zo'n twintig passen door. De omstanders kijken wat ongemakkelijk toe. De cameraploeg filmt rustig door. Pas als blijkt dat de muziek niet weer wordt ingezet houden de dansers het voor gezien.
Voorzichtig beginnen enkele omstanders te klappen maar het applaus komt niet van de grond. Pas als de dansers alweer hele andere dingen aan hun hoofd hebben - de jongens proberen de vlechten van de meisjes te pakken te krijgen - hebben de officials pas door dat het optreden echt over is. Ze trachten nogmaals een applaus in te zetten maar daarvoor is het al te laat. Noch de dansers noch de omstanders schenken er aandacht aan.

De filmploeg begint de boel op te ruimen. De omstanders gaan ieder hun weegs. De dansers maken een groepsfoto. Ik stap op mijn fiets.

Het dansfestival is geopend.


Koffer met geld


In Nederland kan je werken in de bouw of aan de straat. Misschien kan je er ook wel met tulpen of met molens aan de slag. Wat je ook doet: er staat een koffer met geld tegenover.



Deze poster doet me denken aan mijn vorige verblijf in Polen toen ik onderzoek deed naar tijdelijke arbeidsmigratie vanuit zuidwest Polen naar Nederland. Daar in het zuidwesten stikte het van dit soort advertenties van uitzendbureautjes. Iedereen had er wel een kennis of familielid die in Nederland rozen in dozen stopte, een worstmachine bediende of in de bouw werkte. Hier in het oosten niet. Tijdens deze tocht ben ik nog maar één Pool tegengekomen die mij vertelde in Nederland te zijn geweest, in Amsterdam wel te verstaan. Met tulpen, windmolens of koffers met geld had hij weinig van doen gehad. Op mijn vraag hoe Nederland hem bevallen was, kreeg hij een wazige blik in zijn ogen en glimlachte hij vredig. “Yes... coffeeshops”. En dat was het enige dat hij te zeggen had.


Vegetarisch


De serveerster van een restaurantje in het stadje Sanok heeft mij aangeraden om pierogi te nemen als avondmaal. Ik heb zin in een maaltijd zonder al te veel vlees en omdat dit 'typisch Poolse' gerecht op dee menukaart als vegetarisch wordt bestempeld, lijkt het me een goede keus. Als de serveerster de maaltijd opdient, begin ik eraan te twijfelen of de pierogi wel echt een goed idee waren. Op het bruine bord drijven tien met aardappelpuree gevulde, bruine stukken volkorendeeg in een vijver van kippenvet. Het geheel is gegarneerd met enkele stukjes gebakken vet - ook bruin. Dapper werk ik een paar deegballen naar binnen. “Veel koolhydraten”, houd ik mezelf voor. “Goed voor mijn energievoorziening.” Maar na de vijfde deegbal houd ik het voor gezien. Ik doe mijn energie wel op een andere manier op.


Kalebaslamp


Na een kleine en tamelijk willekeurige steekproef constateer ik dat de kalebaslamp de Poolse markt verovert. In drie restaurantjes waar ik tot nu toe in verzeild ben geraakt, hangen ze: geperforeerde kalebassen met een lamp erin die een sfeervol maar weinig functioneel licht verspreiden.
Enigszins verbaasd door het succes van deze lamp, besluit ik er in het derde restaurantje een foto van te nemen. Meteen komt er een ober op me af. “Ik wil niet dat u foto's maakt van deze lamp”, zegt hij nors.
“Echt niet?”, vraag ik hem verrast.
“Nee, geen foto's.”
Voordat ik hem kan vragen waarom niet, is de ober er alweer vandoor.
Is hij bang dat ik zijn decoratieve verlichting als inspiratie zal gebruiken en de kalebaslamp ook in andere delen van Europa zal introduceren? Vreest hij ervoor dat dat afbreuk zou doen aan het originele karakter van zijn eigen cafe?
Ik denk zelf niet dat het zo'n vaart zal lopen en stel daarom bij deze stel ik aan u voor: de kalebaslamp.

Een alternatieve huizenjacht

Marek en Aleksandra zijn in zuidoost Polen op zoek naar een mooi, verlaten, houten huis. Een huis om te kopen, af te breken en vervolgens mee te nemen naar midden Polen om het daar neer te zetten op een stuk grond dat Mareks vader hen ter beschikking heeft gesteld.
Ik ontmoet het jonge stel vlak bij de Pools – Slowaakse grens. Marek en Aleksandra zijn geinteresseerd in iedereen die ze tegenkomen en ik ben prettig verrast door hun open houding – Marek is de eerste Pool die mij geheel op eigen initiatief aanspreekt.
We besluiten samen te picknicken. Marek en Aleksandra hebben zelfgekweekte tomaten en komkomers bij zich in een koelbox annex uitklapbare picknicktafel. Ik lever mijn bijdrage met brood, worst en chocolade.
Tijdens de picknick vertellen Aleksandra en Marek over hun reis en hun huizenzoektocht. ze willen graag een houten huis omdat zo'n huis zo mooi en gezellig is, omdat het gezond is om in te leven en omdat het niet duur is. “Je hoeft niet meer dan 5000 zloty [zo'n 1400 euro] kwijt te zijn”, zegt Aleksandra.” Voor die prijs zet je niet zelf een huis neer.”
Een echt geschikt huis zijn ze nog niet tegengekomen tijdens hun zwerftochten over het platteland. De meeste huizen waren te vervallen om mee te nemen en op te knappen. Wel hebben ze alvast het een en ander gevonden om hun toekomstige woning mee in te richten. Zo kwamen ze in een bouwvallig huis naast een slapende zwerver enkele mooie oude flessen en een halfveroeste lampenkap tegen. Marek laat de aanwinsten met trots zien. “De lampenkap heb ik in het hotel wel flink moeten schoonmaken, maar nu ziet hij er toch best leuk uit, vind je niet? Ik denk dat hij best nog eens van pas kon komen.”
Als we uitgegeten zijn, begint het weer zachtjes te regenen. Net zoals Aleksandra en Marek ben ik het ondertussen gewend en trek ik me er niet al te veel van aan. Bovendien kan mijn dag niet meer stuk: ik had er al niet meer op gehoopt enkele spontane Polen tegen het lijf te lopen, maar met nog maar enkele kilometers te gaan naar de Slowaakse grens is het er dan toch nog van gekomen.

Vaarwel Polen




Schoenzolen en soepblikken

Het laatste wat je in een klein afgelegen dorpje in de noordelijke heuvels van de Slowaakse Karpaten zou verwachten, is een uit de kluiten gewassen Andy Warhol museum. En toch staat het er. In Medzilaborce wel te verstaan, een dorp op elf kilometer afstand van de Poolse grens en op zeventien kilometer van Mikola, de geboorteplaats van de ouders van Andy Warhol.
Het gebouw, dat oorspronkelijk bedoeld was om als gemeentehuis te functioneren, werd in 1991 als museum ingericht en trekt nu soms wel tweehonderd buitenlandse bezoekers per dag. Dat is best veel want Medzilaborce ligt niet bepaald op de toeristische routes.
Sinds de komst van het museum heeft het hele dorp zich een Andy Warhol stijl aangemeten. Er is een Andy pension en een Andy restaurant met Warhol specials op het menu. Bushokjes en zijkanten van flatgebouwen zijn versierd met de felgekleurde Warhol portretten. Enkele overgebleven communische muurschilderingen en standbeelden vallen erbij in het niet.



In het museum zijn niet alleen de beroemde Marilyn Monroe portretten en andere Warholprints te zien, maar ook enkele excentrieke outfits van de kunstenaar, zijn doopjurk, verschillende familiekiekjes, het geboortebewijs van Warhols tante, een bankafschrift van Warhol zelf en een sjaaltje van zijn moeder Julia Warhola. Ook hangen er enkele werken van broer Paul Warhola, die blijkbaar ook kan schilderen. Paul werkt in het dagelijks leven als boer, maar heeft in navolging van Andy's Campbell's soepblikken onder meer enkele Heinz ketchupflessen en tomatenblikken geschilderd.
Medzilaborce vaart er wel bij de aanloop van de toeristen. Het mag niet baten dat Warhol zelf in Amerika is geboren en nooit een voet in het toenmalige Tsjechoslowakije heeft gezet.