Vrijdag 6 januari Balinko - Kita, 35 km
Slegers = Keita
Oja, trouwens: Sara Keita is de naam.
Zolang ik in Mali ben tenminste. Malinezen vinden de naam Slegers maar lastig uit te spreken en bovendien compleet nietszeggend. Bij de uitgebreide begroetingsrituelen vragen mensen nadrukkelijk naar naam en achternaam. Aan Malinese achternamen kan je direct afleiden tot welke bevolkingsgroep iemand behoort. Een naam als Slegers valt buiten het systeem en daar heb je dus niets aan.
Dus wat doe je als de realiteit niet strookt met het systeem? Dan verander je de realiteit!
Nadat verschillende mensen erop hadden aangedrongen dat ik een Malinese naam moest kiezen, ben ik dus maar overstag gegaan. Ik heb nog even getwijfeld: neem ik Cissé, Diabate, of toch Doumbia? Uiteindelijk viel de keus dus op Keita. Dat bekt wel lekker.
En, ik moet zeggen: op mijn nieuwe naam krijg ik zeer positieve reacties. Ik maak makkelijk vrienden met andere Keita's - en dat zijn er nogal wat - en ik heb er meteen ook een heleboel 'cousins' bij. Als ik het goed begrepen heb, zijn de Keita's als groep verwant aan de Doumbia's de Kouloubali's en de Fofana's Het zijn neven, die in vroegere tijden nogal eens met elkaar in de clinch lagen, maar die er nu een 'joking relationship' op na hebben gehouden. Als een Keita een Doumbia tegenkomt, ontstaat er onvermijdelijk een soort vrolijk plagerige discussie over wie nou eigenlijk de meest oorspronkelijke Malinese bevolkingsgroep is. De Keita's zetten de Doumbia's af als vreemdelingen die hier maar zijn komen aanwaaien en omgekeerd.
Het systeem van de grappende neven et is een fenomeen waar ik tot nu toe alleen nog maar over had gelezen in antropologische handboeken, maar het is interessant om het nu eens zelf uit te proberen. Al vind ik toch dat het voor mij toch wat een beetje lastig blijft om vol te houden dat ik de enige echte Malinees in het gezelschap ben.
Vliegen
Een van de jongetjes die met mij mijn kaart van Mali bestuderen heeft een grote, opengebarsten zweer op zijn voet. Gedachteloos wuift hij met zijn hand de vliegen weg die in de wond kruipen. Het moet flink kietelen. Maar de vliegen blijven terugkomen. Alleen al van het beeld word ik iebelig. Maar desondanks kan ik mijn ogen er niet van afhouden. Zoals bijna alle kinderen loopt het jongetje op blote voeten. Een pleister zou niet lang blijven plakken. Ik bedenk me dat er nog heel wat vuil in de wond zal komen. En dat het zal blijven zweren. Hebben zijn ouders niet de neiging er een windseltje omheen te doen? Hebben ze echt niets tegen de vliegen en de viezigheid? Of staan ze er gewoonweg niet bij stil?
Zaterdag 7 januari - Kita
Peace corps
Sinds Bamako ben ik geen toerist meer tegengekomen. De meeste toeristen trekken vanaf Bamako richting het noorden waar allerlei bezienswaardigheden te vinden zijn. De Malinezen die ik tegenkom, gaan er dan ook van uit dat ik voor het Peace Corps werk of voor een andere NGO.
Want Peace Corps is hier wel goed vertegenwoordigd. Vrijwilliggers blijven elk twee jaar of langer in -ieder een eigen - dorp, om op de een of andere manier bij te dragen aan de ontwikkeling van de streek. De één helpt bij het installeren en onderhoud van waterpompen, de andere probeert de boeren te stimuleren om verschillende soorten pinda's te verbouwen om misoogsten te voorkomen. Deze opzet lijkt me voor vrijwilligerswerk redelijk robuust. De vrijwilligers leren de lokale taal, blijven lang op dezelfde plek en proberen uit te zoeken waar echt vraag naar is in het dorp.
Maar toch - toch krijg ik van de vier Peace Corps vrijwilligers die ik tegenkom een beetje de kriebels. Ze praten over vissen en hengels en over hoe de dorpsbewoners onderwezen moeten worden. En hoewel ik best denk dat ze een heel eind gelijk hebben, vraag ik me toch vooral af hoe ik zou reageren als een broekie van begin twintig uit een ander werelddeel mij plots zou komen vertellen hoe ik mijn pinda's moet verbouwen.
Dus als mensen mij hier vragen voor welke NGO ik werk en of ik misschien op 'missie' ben, maak ik graag duidelijk wat ik geen hoger doel voor ogen heb en zeg ik: "Nee hoor, ik ben gewoon een toerist!"
Zondag 8 januari: Kita - Sitamninkoto: 105 kilometer
Was en afwas - gezellig met baby's
Genoeg avontuur voor een nacht
Aan de oever van de Bafing is een campement , zo was me door verschillende mensen verzekerd. Maar eenmaal daar blijkt er van een campement geen sprake - de mannen die benzine verkopen aan de kant van de weg zijn er zeker van.
Wel kan ik bij de familie van een van hen logeren, als ik wil. Bij Mohamed, een twintiger die opmerkelijk hip en fris gekleed is. Hij draagt een spijkerbroek en spierwit t-shirt (opmerkelijk in een omgeving waarin elk wit kledingstuk binnen de kortste keren grauw ziet van het rode stof dat in de lucht hangt), een legerpetje en een glimmend overhemd met poemaprint. Hij is van plan dezelfde avond nog naar Bamako te gaan. Ik kan wel in zijn hut slapen. Hij is een beetje een aansteller. Iemand die wel vragen stelt, maar vervolgens niet luistert naar de antwoorden.
Mohamed is de jongste van drie broers die samen met hun vrouwen, kinderen en hun moeder op een erf wonen. De kinderen zien er erg onderkomen uit, de meeste rennen rond in hun blootje. Sommigen in een t-shirt met zoveel gaten dat ik het zelf niet als stofdoek zou gebruiken. De peuters hebben gezwollen buikjes met ver uitpuilende navels.
De vrouwen van de drie broers staan pinda's te stampen in grote houten vijzels. Eentje roert wat in een zwartgeblakerde kookpot op een houtvuurtje. Alle drie hebben ze een kleintje op hun rug. De jongste van de kinderen, een zoontje van Mohamed, is nog maar vier weken oud. Madou heet hij.
De hut van Mohamed is volgepropt met dozen met koopwaar - spaghetti, brood, benzine, blikjes sardientjes, suiker, zeep. Het is er pikdonder. Er is alleen een deur, geen raam. "Maar als ik hier kan slapen, waar slaapt je vrouw dan?", vraag ik nog.
"Geen probleem, geen probleem", is het antwoord van Mohammed.
Ik ben nog maar enkele minuten op het erf of ik word aangesproken door een man van een jaar of veertig, vijftig. Hij heeft bloeddoorlopen ogen en kijkt simpelweg gemeen. Ik ga ervan uit dat hij de oudste broer is en daarmee het hoofd van de familie. Het meeste van wat hij zegt versta ik niet, maar zijn toon en zin blik zijn beschuldigend. Hij heeft het over geld, dat hij er te weinig van heeft. Ik vind het zo'n akelig figuur dat ik mijn fietstassen weer op mijn fiets begin te laden. Ik voel me niet meer welkom hier.
Mohamed ziet wat ik van plan ben en probeert me gerust te stellen. "Geen probleem", zegt hij weer. "Die man is gek. Hij komt uit Guinea. Trek je van hem niets aan." Samen met één van zijn broers jaagt hij de man van het erf af. Ook de oude moeder komt naar me toe. Ze pakt mijn fietstassen uit mijn handen en zet ze terug in de hut. De manier waarop ze dat doet, is zo vriendelijk dat het me overtuigt te blijven.
Als het donker begint te worden zet Mohamed de tv en de generator buiten. De TV naast de deur van zijn hut, de generator even verderop. Terwijl de vrouwen verder aan het eten werken, verzamelen de kinderen en mannen zich om om naar een misdaadserie uit Burkina Fasso te kijken. Mohammed heeft als één van de weinigen in het dorp met een schotelantenne.
Ik ben doodop na een dag fietsen en na de couscous met pindasaus, wil ik eigenlijk zo snel mogelijk naar bed. Ik wacht nog netjes tot de misdaadserie is afgelopen, maar kondig dan aan te gaan slapen. Mijn aftocht blijft niet onopgemerkt. Ik moet nog een paar keer de hut in en uit om mijn fiets op slot te zetten en later om mijn tanden te poetsen en elke keer moet ik voor het tv-scherm langs waar nu zo'n veertig man aan gekluisterd zit.
"We moeten straks nog wel even de hut in om de tv op te bergen", zegt de oudere broer van Mohamed. "Oja, en de vrouw van Mohamed komt straks ook nog even haar zoontje halen."
Ik had de baby die in de hoek van de hut lag in het donker over het hoofd gezien. Hij ligt er vredig te slapen op een dekentje. "Geen probleem", zeg ik nu. En ik wijs op mijn oorstoppers. "Slaap er wel doorheen."
Ik val inderdaad als een blok in slaap en merk het niet dat de baby gehaald wordt. Als de tv wordt teruggezet, word ik wel even wakker. Half slapend zie ik hoe een paar jongens de tv terug in de doos stoppen om hem te beschermen tegen het stof. Ik ruik de benzinelucht van de generator die wordt binnengebracht. Tot mijn verbazing zie ik ook Mohamed. Die is kennelijk toch niet naar Bamako vertrokken. Met een zaklamp tussen zijn schouder en kaak geklemd, rommelt hij wat in de dozen.
"Hij zal wel wat spullen bij elkaar zoeken voor de nacht", denk ik nog en slaap weer verder, blij met een goed bed na een lange nacht. Alleen jammer van de benzinelucht.
Maar echt slapen komt er niet van want even later voel ik iets verschuiven op het bed. Ik open weer één oog en zie dat Mohamed op de rand van het bed is komen zitten en heel voorzichtig gaat liggen.
Ik weet dat ik nu echt wakker moet worden, omdat deze situatie niet de goede kant opgaat. Maar mijn lijf werkt in eerste instantie niet helemaal mee.
Normaalgesproken, als een vreemde man zomaar bij me in bed zou kruipen, zou ik hem waarschijnlijk een trap verkopen en hem eens flink de waarheid zeggen. Maar het enige waar ik vooralsnog toe in staat ben is om in protest rechtop te gaan zitten.
"Geen probleem!", zegt Mohamed, "Ga toch liggen. Geen probleem"
Verschillende gedachten tollen door mijn hoofd. Hoe kan het zijn dat ik hier opeens met een vreemde man in bed lig? Heb ik de situatie zo verkeerd ingeschat? Hoe verkoopt Mohamed dit aan zijn vrouw? Weet zij dat hij hier bij mij in de hut ligt? En zijn moeder? Weet zij ervan? En vindt niemand dat vreemd? Heeft niemand bedacht dat dat voor mij misschien niet zo aangenaam zou zijn? Of denken ze dat ik er op uit was om met Mohamed het bed in te duiken?
Buiten hoor ik nog stemmen. Een geruststellende gedachte dat er nog anderen wakker zijn. Snel overweeg ik de opties. Ik zou natuurlijk naar buiten kunnen gaan en om een slaapplaats in een andere hut kunnen vragen. Maar hoe doe ik dat? Mohammed is degene die het beste Frans spreekt. En hoe leg ik met handen en voeten aan de familie uit dat ik liever niet met Mohamed in een bed lig?
"Dit is geen goed idee", zeg ik daarom maar "Ik ga wel op de grond liggen." Ik hoop dat Mohamed daardoor zal aftaaien en het bed van zijn vrouw zal opzoeken. Graaiend zoek ik naar mijn zaklamp.
Mijn plan werkt niet helemaal uit zoals gewenst. Want terwijl ik zoek naar mijn zaklamp en mijn matrasje is Mohamed al op een deken op de grond gaan liggen. Hij doet alsof hij als een blok in slaap valt. Of misschien slaapt hij wel echt.
Maar ik ben ondertussen klaarwakker. De benzinelucht is opeens nauwelijks meer te houden. Ik zit rechtop op het bed en overweeg wat te doen. Mijn gevoel zegt dat Mohamed niet een tweede toenaderingspoging gaat ondernemen. Maar echt comfortabel voel ik me niet bij de situatie. Ik ga nog wel even liggen, maar besef dat ik geen waarschijnlijk geen oog dicht ga doen. Want wat als ik het toch mis heb?
Stilletjes begin ik daarom mijn spullen bij elkaar te pakken. Ik wrik de deur open en sluip naar buiten. De meeste mensen zijn inmiddels naar bed. Alleen enkele meters verderop zitten nog een paar mannen rond een smeulend kolenvuurtje. In het donker herken ik ze niet, maar het zullen de broers wel zijn.
Onder het strooien afdak voor Mohameds hut staat een bed van bamboe. Daarop rol ik mijn matrasje uit. Mijn fietstassen bind ik vast aan de poten van het bed. Een van de schoonzussen van Mohamed komt langs op weg van de wc naar haar hut. Ze kijkt me vragend aan: Wat doe jij hier?
"Mohamed is daarbinnen", zeg ik. "Ik slaap liever hier."
Ik weet niet precies welke reactie ik precies verwacht had. Waarschijnlijk het liefst een van verontwaardiging, begrip en behulpzaamheid. Maar in plaats daarvan lacht ze alleen maar. Ze lijkt wel te begrijpen wat ik bedoel, maar schudt alleen haar hoofd en klikt met haar tong. Het is af ze wil zeggen: "Ach, die Mohammed toch... dat doet ie wel vaker." Dan loopt ze weg.
De nacht is lang, buiten op het bed. De kou op zich bevalt me wel - ik heb een goede slaapzak - maar ik ben het nachtleven in het dorp niet gewend. Want 's nachts is het dorp van de honden. Ze rennen van erf naar erf, vechten, janken en jagen elkaar op. Voor mij hebben ze geen oog, gelukkig. Maar echt rustgevend ligt het niet.
En dan meen ik ook nog een leeuw te zien. Ik weet heel goed dat de laatste leeuw in dit gebied zo'n dertig jaar geleden is afgeschoten en dat een leeuw echt niet zomaar een erf op zou kunnen lopen zonder de aandacht van al die honden te trekken. Maar even ben ik er zeker van: in het witte schijnsel van het maanlicht zie ik zijn lome tred, zijn dikke kop en zijn grote bos manen. Even staat het beest stil, niet verder dan vijf meter van me vandaan. Ik vraag me af wat de gepaste reactie is bij de ontmoeting met een leeuw. Stil blijven liggen en doen alsof ik er niet ben? Of me zo snel mogelijk terug trekken in Mohameds hut?
Maar ja, dan zit ik ook meteen weer met Mohamed opgezadeld...
Voordat ik een keus heb kunnen maken, gaat de deur van een andere hut open. De oude moeder van Mohamed komt naar buiten. Ze keurt de leeuw geen blik waardig en schuifelt in de richting van de wc. Ik ga rechtop zitten en bekijk de leeuw nog wat beter. Het is een ram. Een flinke, dat wel, maar nog altijd een ram, die nu rustig op een sinaasappelschil staat te kauwen.
Ik keer me om in mijn slaapzak. Genoeg avonturen voor vandaag. Morgen, als het licht is, ziet de wereld er vast weer een stuk vriendelijker uit.
Maandag 9 januari: Sitamninkoto - Kouroubodala, 65 km
Dutje
's ochtends vroeg kan het nog flink fris zijn hier. Met mutsen op zitten mensen rond hun net aangestoken kampvuurtjes. Maar een paar uur later, rond een uur of elf, twaalf wordt het zo heet dat het nauwelijks meer uit te houden is. Niet in de zon in ieder geval. Dus hoe later het wordt, hoe langzamer ik vooruit kom. Mijn eerste pauze houd ik meestal na dertig kilometer, de tweede na nog eens twintig en daarna stop ik zo ongeveer om de tien kilometer om even bij te tanken.
Na de lunch zoek ik vaak een plek in de schaduw op om de grootste hitte te vermijden en om een dutje te doen. Soms ergens onder een boom, maar vaker kan terrecht bij mensen op hun erf. Mensen lijken het niet erg raar te vinden als ik aan kom zetten met de vraag of ik even uit mag rusten in de schaduw. Op een bed van bamboe onder een stooien afdakje lig ik dan meestal een uur te slapen, omringd door leden van het gezin. Sommigen doen ook een tukje, anderen zitten pinda's te pellen, houden zich bezig met de thee of zijn mais aan het stampen. De vrouwen vlechten elkaars haar opnieuw in.
Als ik weer wakker wordt, praten we nog wat. Ik laat wat foto's zien, geef een paar kolanoten aan de pater familias en vertrek dan weer.
's Avonds, op het erf van de chef du village van Kouroubodala, wordt er tv gekeken
Mijn favoriete reisartikelen
Ter voorbereiding van deze reis heb ik enkele voorwerpen aangeschaft, waar ik nu erg mee in mijn sas ben. Zodanig zelf dat ik het niet kan nalaten om ze hier even te presenteren:
Waterzak
Met een volume van 10 liter, altijd genoeg water op zak. Heel praktisch, vooral omdat de dorpen hier wel eens akelig ver uit elkaar kunnen liggen en niet altijd een put of pomp hebben. Om mijn bidons bij te vullen of mijn handen te wassen, hang ik hem aan het frame van mijn fiets en open het kraantje. Reuze practisch!
UV-pen
OM het water dat ik drink te zuiveren, heb ik een futurisch apparaatje, de steripen, bij me. Het is een soort mini lightsaber, een lampje dat uv-licht uitstraalt. Het schijnt dat UV licht van een bepaalde frequentie bacteriën onschadelijk maakt. Je roert er een minuutje mee door je drinkwater en en de bacteriën zijn dood of op op zijn minst niet meer in staat zich voort te planten. Het is een ietwat magisch ritueel. Mijn bidons lichten blauw op alsof er binnenin een kleine kernreactie plaatsvindt. Omstanders kijken bevreesd toe.
Tot nu toe lijkt het te werken. Heb sinds gebruik nog geen buikellende gehad.
Benzinebrandertje
Het voelde eerst wat raar om bij een benzinepomp aan te kloppen voor een half litertje loodvrije benzine. Maar nu ben ik toch wel blij dat ik af en toe mijn eigen prutje kan koken. Veel stelt het niet voor: het is meestal spaghetti met ui, tomatenpurree en sardientjes, maar het is een welkome afwisseling met de maaltijden die ik hier krijg voorgeschoteld: gierst, couscous of spaghetti met een ietsie beetje saus met vooral veel Maggi (‘ Met Maggi is elke vrouw een ster', is hier de slogan). Het vult aardig, maar erg voedzaam is het uiteindelijk niet. Alleen heel af en toe kan je ook een frisse salade bij de maaltijd krijgen. Het is één van de hoofdzonden als het gaat om het voorkomen van reizigersdiarree, maar die salades zijn zo lekker dat ik de verleiding niet kan weerstaan. Nu maar hopen dat ik op deze manier het effect van mijn UV-pen en alle andere voorzorgsmaatregelen niet teniet doe.
En dan: niet nieuw, maar ook nog altijd erg fijn:
Achteruitkijkspiegel
Vanwege de tassen die aan mijn voorwiel hangen, wil ik nog wel eens wat slingeren als ik achterom kijk op de fiets. Niet handig als je er net een vrachtwagen achter je zit.
Matje
Malinezen hebben niet zo’n behoefte aan een zacht matras, heb ik het idee. Een bed met een bamboe bodem met een dekentje eroverheen, of een strooien kleedje op de vloer vinden veel mensen wel genoeg. Mijn heupen zijn die hardheid niet gewend en daarom ben ik nog altijd erg blij dat ik mijn eigen matje bij me heb.
Kilometerteller
Onderweg heb ik nauwelijks diepzinnige gedachten. Ik kijk wat om me heen, houdt gesprekken met mezelf in het Frans (ook niet diepgaand, want mijn Frans is nog altijd van een erg knullig niveau) en hum een liedje. Daarnaast houd ik me bezig met mijn kilometerteller: ‘Ha, alweer vijf kilometer verder! Als ik vandaag naar Kenieba wil fietsen, betekent dat dat ik er nu negenzestiende van de rit op heb zitten. Nog vijfendertig kilometer te gaan. Nog zeven kilometer tot het komende dorp. Misschien dat ze daar wel bananen hebben. Ik moet wel een beetje doorfietsen, wil ik vandaag twintig kilometer per uur gemiddeld halen.’
Dinsdag 10 Januari: Kouroubodala - Kenieba, 80 km
Klein feestje
Kenieba is de meest zuidwestelijke stad van Mali. Tenminste, het wordt een stad genoemd, maar voor het oog is er maar weinig stads aan. Geasfalteerde wegen zijn er niet. De hoofdweg is een zandpad vol kuilen. De winkels die er zijn verkopen fiets- of motoronderdelen of een combinatie van thee, sardientjes, zeep, tissues en olie. Het is er druk door de nabijgelegen goudmijnen. Tegen de avond stroomt de stad vol met stoffige mannen met veiligheidshelmen. Het is ook de eerste stad waar ik moeite heb om een slaapplaats te vinden. Het hotel en het goedkope campement waar ik aanklop, zitten vol met zakenlui en mijnwerkers. Uiteindelijk vind ik een plekje in een relatief te duur campement waar ik een hut krijg toegewezen met een kapotte wc, een kapotte douche. Over de prijs valt niet te onderhandelen - de eigenaar weet dat de andere hotels vol zitten. De eigenaar en de andere mannen die in de schaduw van de bar thee zitten te lurken, behandelen me alsof ik een soort minderwaardige menssoort ben. Ze staren, snauwen of sneren in een taal die ik niet versta. Ik vraag me af of het komt doordat ik blank ben, doordat ik vrouw ben of allebei. Of misschien zijn het gewoon sowieso akelige mensen dat kan natuurlijk ook.
Ik had verwacht dat ik hier ergens wel een internetaansluiting zou kunnen vinden, maar die zoektocht lijkt bij voorbaat gedoemd te mislukken. Volgens de burgemeester, één van de starende, snauwende mannen, is er in de stad geen internetcafé. En als er ergens anders al internettoegang zou zijn zou ik er nog niets aan hebben. Tussen 14:00 en 19:00 ligt de elektriciteit plat.
Als alternatief project stel ik mezelf tot doel om in dit stadje shampoo te vinden. Mensen doen hier niet aan shampoo lijkt het, maar ik ben het beu om mijn haar met zeep te worden.
Gelukkig zijn de winkeliers iets voorkomender dan de mensen van mijn campement. Maar hoe goed bedoelend ook: niemand heeft shampoo. Wel word ik van de ene winkel naar de andere gestuurd. In drie kwartier rijd ik drie keer de hoofdweg op en neer. Uiteindelijk besluit één winkelier voor mij al zijn broers af te bellen die ook winkeltjes hebben. Hij vindt er uiteindelijk één die maar liefst drie soorten shampoo verkoopt. Een neefje komt me halen en brengt me met de motor naar waar ik wezen moet. Het winkeltje blijkt een klein paradijs te midden van de stoffige bende. Er is namelijk niet alleen shampoo, maar er zijn ook mariabiscuitjes, Pringles, gekoelde cola, chocopasta en ‘la vache qui rit’-kaasjes te koop. Allemaal producten waar ik normaal weinig om geef, maar waar ik, na drie dagen couscous met pindasaus, hevig naar verlang.
Gretig sla ik voorraden in. Niet teveel, want dan is er ook niets meer aan, maar precies genoeg voor een feestje voor één persoon. Starende snauwende mannen niet uitgenodigd.
Woensdag 11 januari: Kenieba
Geldproblemen
Het is niet zo dat ik te weinig geld bij me heb. Ik was erop voorbereid dat ik hier niet kan pinnen of met mijn creditcard kan betalen en heb dus genoeg cash bij me gestoken. Waar ik wel een gebrek aan heb, is kleingeld. Met het briefgeld dat ik heb - briefjes van 10.000 West-Afrikaanse francs, ofwel zo’n 15 euro elk – kan ik eigenlijk alleen in hotels en grotere winkels terecht. Op de markt of in dorpen is er vaak simpelweg niet genoeg geld in kas om te wisselen. Als je een tros bananen wil kopen voor 200 FCFA heeft de verkoopster vaak zelfs van 1000 FCFA al niet terug. Dan kan je dus wel genoeg geld op zak hebben, maar kopen kan je alsnog niets... Bijzonder frustrerend.
Daarom ben ik vooral in de stad continu op zoek naar manieren om kleingeld te in te slaan. Als het maar even kan,betaal ik met zo groot mogelijk briefgeld om vervolgens zoveel mogelijk kleingeld terug te krijgen. En als ik echt niet meer weet wat ik moet kopen, sla ik nog een paar telefoonkaarten in, alleen maar om wat muntjes te verdienen.
Donderdag 12 januari: Kenieba (Mali) - Binbou (Senegal)
De grens
De Malinese grensovergang naar Senegal bij Koundamé is de meest knullige grensovergang die ik tot nu toe ben tegengekomen: op straat enkele rood-witgeverfde tonnen en boomstammetjes die doorrijden moeten voorkomen en daarnaast enkele politiemannen rond een kampvuurtje. Alle drie zijn ze goed ingepakt in overjassen, sjaals en mutsen. Alsof ze hier in Siberie zitten in plaats van de tropen. Op het kampvuurtje pruttelt de thee in een klein theepotje.
In een klein, raamloos kantoortje met enkel een bed en een bureau krijg ik de benodigde stempels in mijn paspoort. De dienstdoende agent opent een schriftje en schrijft op het ruitjespapier in keurig schoolschrift mijn gegevens op. Ik ben vandaag de eerste die de grens passeert.
Aapjes
De eerste 40 kilometers in Senegal kom ik niemand tegen. De weg is compleet verlaten en er zijn geen dorpen te bekennen. En misschien is het juist wel door deze rust dat ik het geluk heb te stuiten op een groep bavianen. Even van de weg zitten wel meer dan tweehonderd bavianen. Even vraag ik me af of ik bang moet zijn... zijn bavianen eigenlijk agressief? Op zich ben ik niet bang voor een aap, maar zij zijn nu wel in de grote meerderheid. Stilletjes blijf ik staan kijken en het enige dat ik denk is: "aapjes... heel veel aapjes."
Frans
In Mali begon het me al wat te frustreren: ben ik nou degene zie zo slecht Frans spreekt, of zijn het de Malinezen? De Malinezen denken in ieder geval dat het aan mij ligt. Vaak genoeg heb ik hen aan elkaar horen uitleggen: "Ze komt uit Nederland, ze spreekt geen Frans."
Goed, ik moet toegeven dat mijn Frans redelijk belabberd is, maar als mensen een beetje duidelijk spreken, begrijp ik het normaal gesproken toch wel. Dacht ik.
Ik ben opgelucht als ik in Senegal kom en opeens wel versta wat mensen tegen me zeggen. "Wij snappen ook niets van het Frans van de Malinezen!", stelt een Senegalese jongen me gerust.
Gelukkig, ik begon al een beetje een minderwaardigheidscomplex te krijgen.
Vrijdag 13 Januari: Binbou - Mako: 69 kilometer
Munten verbranden niet
Het eerste dat je ziet van het dorp Tenkoto is de vuilnisbelt. Daar moet je dwars doorheen om in het dorp te komen. Ik heb net meer dan dertig kilometer gefietst over een smal pad waar je alleen te voet of met een fiets of brommer overheen kan. En ook dat is niet gemakkelijk. Droge rivierbeddingen met grote rotsblokken, steile hellingen en afdalingen over schuivend grind. Onderweg ben ik nog maar één dorp tegen gekomen: een nederzetting van enkele hutjes. Ik werd er met veel omhaal onthaald door de chef du village: een man met een kapotte hoed en een t-shirt met de opmerkelijke tekst "mayor cupcake" die mij voorstelde aan het complete dorp, ofwel: zijn familie.
De bedrijvigheid die ik in Tenkoto tegenkom, verbaast me daarom. Er is een grote markt, er zijn eethuisjes, er is een meelmalerij en heel veel werkplaatsen waar aan motoren en fietsen gesleuteld wordt. Een heel groot dorp midden in de bush. Wat doen al die mensen hier? En hoe hebben ze al die spullen hiernaartoe weten te slepen? Bij mijn weten is er geen andere weg dan het bospad.
Op de markt bestel ik een stuk stokbrood met een omelet. In de andere marktkramen zijn groenten, fruit en kleding uitgestald. De marktvrouwen doen hun best om de loslopende schapen weg te jagen die hun aubergines en tomaten besnuffelen.
Terwijl mijn omelet ligt te spetteren in een pan met overdreven veel olie, verandert er plotseling iets op de markt. De gewone bedrijvigheid stopt. Het geschreeuw van de marktvrouwen gaat over in gegil. Mensen rennen door elkaar. Sommige marktvrouwen laten hun kraam achter en rennen weg.
De omelettenbakker blijft rustig en lacht alleen een beetje: "Er is brand", licht hij toe en hij wijst naar de lucht boven de hutten even verderop. En dan zie ik het pas: metershoge vlammen en en grote rookpluim. Alle hutten in het dorp zijn gemaakt van leem en stro. Het is gortdroog. Natuurlijk fikt dat.
Er staat een fikse wind en ik stel me voor hoe de brand letterlijk als een lopend vuurtje overslaat van hut tot hut en het hele dorp in de as legt. Mijn eerste gedachte is: "Ik zit hier in een dorp ver van de rest van de bewoonde wereld en het dorp staat in brand... hoe kom ik hier weg?" Niet echt nobele gedachte maar de kans dat een heel dorp in vlammen opgaat, is niet helemaal onrealistisch. Ik moet denken aan een gesprek een paar dagen eerder toen ik me weer eens beklaagde over het feit dat mensen op de markt geen wisselgeld hadden voor mijn 1.000 CFA. "De mensen in de bergen nemen nooit papiergeld aan. Ze willen alleen maar munten. Ze zijn bang voor brand. Je hoeft maar een keer pech te hebben en je hele fortuin gaat eraan. Munten verbranden niet."
Al snel realiseer ik me ook dat de wind de brand de andere kant uit waait, weg van de markt waar ik ben. De omelettenbakker had dit waarschijnlijk al lang bedacht want hij staat ondertussen rustig een stokbroodje open te snijden. "In 2009 is het hele dorp afgefikt", stelt hij, schijnbaar onaangedaan, "Baby's dood, kinderen met brandwonden. We hebben de hele boel opnieuw op moeten bouwen." Pas hij me het broodje omelet heeft overhandigd en ik betaald heb, dooft hij zijn kolenvuurtje en vertrekt hij naar de plek van de brand. De handel gaat voor.
Ondertussen weet ik niet goed wat ik moet doen. De marktkramen zijn nu vrijwel verlaten en de schapen doen zich rustig tegoed aan de frisse sla en de andere uitgestalde groenten. Af en toe komt er een marktvrouw teruggerend om nog snel even het één en ander af te dekken, of haar meest kostbare waar mee te nemen. Deze situatie is natuurlijk ideaal voor plunderaars.
Op straat is het druk. Mannen op motoren en fietsen snellen richting de brand. Ook ik besluit ook maar richting de brand te gaan. Ik geloof niet dat ik daar veel kan betekenen, maar ik moet sowieso die kant op. Hoe dichter ik bij de brand kom, hoe drukker het wordt. Veel mensen kijken toe, anderen zijn druk in de weer met de aanvoer van water. Iedereen die een put heeft, vult alle emmers die beschikbaar zijn. Mannen tillen de emmers over de schuttingen naar de straat en vrouwen dragen de emmers op hun hoofd richting de brand. Bij de brandende hutten nemen mannen de emmers weer over. Beetje bij beetje verandert de vlammenzee in een smeulende massa.
Ik kijk wat onthand toe. Ik heb al lang gezien dat ik hier weinig kan betekenen. Ik heb geen emmer en bovendien zou ik nooit zo snel kunnen zijn als de vrouwen die het water behendig vervoeren. Bovendien ben ik me erg bewust van de toekijkende mensenmassa. Nu het vuur meer en meer onder controle komt, richten steeds meer ogen zich op mij. Veel toeristen zien ze hier normaalgesproken waarschijnlijk niet.
Tijdens de brand maak ik welgeteld één foto. Ik vind het eigenlijk niet gepast om hier foto's te gaan staan maken, maar tegelijkertijd wil ik vastleggen wat ik zie. De vanzelfsprekendheid waarmee de ene helft van het dorp te werk gaat om de brand te blussen, de ander helft die rustig toekijkt hoe de klus geklaard wordt... Maar meteen nadat ik die ene foto heb gemaakt, hoor ik iemand fluisteren: "C'est pas bien!" Ik kijk op en zie dat er een jonge man naast me staat die me met toegeknepen ogen aankijkt. "C'est pas bien", herhaalt hij en hij knikt naar mijn camera. Dan spert hij zijn ogen open en fluistert hij: "c'est l'Afrique ici!" Vervolgens richt hij zijn blik weer op de smeulende hutten. Wat onthutst door deze vijandige reactie en tegelijkertijd beschroomd stop ik mijn camera weer weg.
Maar bij deze dan toch de foto - het is niet de beste foto ooit, maar toch. Op de voorgrond een vrouw in een Obama t-shirt met twee lege emmers. Op de achtergrond twee afgebrande hutten en heel veel rook. De daken zijn waarschijnlijk helemaal verbrand. Mannen gooien emmers water over de muren in de hoop nog iets van de inboedel te behouden. Overal op de grond ligt stro van andere daken. Zijn die ervanaf getrokken om te voorkomen dat het vuur zich verder zou verspreiden?
Nu het grootste gevaar geweken is, verzamelen mensen zich rond de het dorpshoofd. Er is veel geschreeuw en gedoe. Waar zou het over gaan? Waarschijnlijk over hoe de brand ontstaan is, wiens schuld het was en wie er zoal getroffen is.
De brand is geblust en ik besluit te vertrekken. Dat is gemakkelijker gezegd dan gedaan en het duurt even voordat ik het pad vind dat ik hebben moet. Het is een breder pad dan dat waarover ik gekomen ben. Met een beetje goede wil kan er een auto overheen. Is dat raadsel ook weer opgelost.
Tsetse
In de bush zitten niet alleen heel veel exotisch klinkende vogels, maar ook een boel wrattenzwijnen. 's Ochtends vroeg zie ik er hele families van wegrennen - opgeschrikt door het geluid van mijn fiets. Beesten die zich wat minder makkelijk laten verjagen, zijn de Tsetsevliegen. Nare plakkerige beesten die kilometers aan een stuk om me heen blijven zwermen en pijnlijk steken. Ook nestelen ze zich graag in mijn haar. Hard doorfietsen dus en geen pauze houden.
Nu ik er allert op ben om wilde beesten tegen te komen, raak ik af en toe wel wat overenthousiast. Ik zie iets bewegen in de schaduw en ga meteen een lijstje af: is het een buffel? Een zwijn? Een gazelle?
En dan blijkt het gewoon een kalfje te zijn dat me wat verlegen staat aan te kijken van achter een bosje.
Zaterdag 14 en zondag 15 januari: Mako
Nijlpaardologie
Paul zou graag een flinke groentetuin beginnen en fruitbomen planten. Maar hij heeft een probleem: de nijlpaarden. Middernacht komen die aan wal en eten alles op wat ze tegenkomen. Ze zijn dol op sla. En op mango's.
Paul heeft een luxe campement aan de Gambiarivier. De vanonder de afdakjes van de grote hutten kan je de nijlpaarden door het water zien bewegen. Tenminste, hun neus dan. En hun oren. En soms een stukje van hun rug. De rest van hun gigantische lijven blijven het grootste gedeelte van de dag onder water. Vaker dan je ze ziet kan je ze horen, een luid knorren.
Ghor ghor ghor, huuu! Zo klinkt het een beetje.
Na aankomst in het campement slaap ik zesendertig uur bijna onafgebroken. De tocht door de bush van Binbou naar Mako was kennelijk iets te veel gevraagd en heeft me buikproblemen opgeleverd. Maar deze plek is wel de betere plek om wat ziekjes te zijn. Nijlpaardspotten is een hele rustige bezigheid.
Volgens Diatta, de beheerder van het terrein, zijn de nijlpaarden niet gevaarlijk zolang je je maar niet op hun territoirium begeeft. Niet gaan zwemmen in de rivier dus, "want dan bijten ze je in tweeën".
Onderling zijn de nijlpaarden ook al niet even vriendelijk, zo blijkt. "Nijlpaarden leven in groepen", vertelt Diatta, "en in elke groep is maar één mannelijk nijlpaard. Deze leider bevrucht alle vrouwelijke nijlpaarden van zijn groep. Als er dan een jong geboren wordt, kijkt de leider of het een mannetje of een vrouwtje is. Is het een mannetje, dan vermoordt hij het. Is het een vrouwtje, dan laat hij het leven."
Ook als ze 's nachts de kant opkomen, moet je ze niet in de weg lopen. Je wil namelijk liever niet dat ze je voor een concurrerend mannetje aanzien. "Dan bijten ze je in tweeen."
Ik doe mijn deur in ieder geval goed op slot, 's nachts.
Goudkoorts
Er zijn niet alleen nijlpaarden te vinden in de Gambia, er zit ook veel goud in de rivier. Hoe roder de aarde, hoe meer goud er in zit, zegt Paul. Even verderop, langs de wal, zeven de vrouwen het rivierzand op zoek naar goud.
"Goud heeft zijn goede en slechte kanten", stelt Paul. "Mensen hebben geld om motoren te kopen, huizen te bouwen van beton. Maar als er maar weinig goud gevonden wordt, heerst er al snel honger. Mensen verbouwen namelijk niet meer hun eigen gewassen. Ze moeten alles kopen. En als er dan geen geld is, is er ook geen eten."
Het goud zit niet alleen in de rivier, de hele aarde zit er hier vol mee. Niet ver van Mako graven jonge mannen uit heel West Afrika mijnschachten op zoek naar goud. Er zijn ook mijnen die in Canadese en Chinese handen zijn, maar de vindplaatsen in de buurt van Mako zijn vrij toegankelijk. Iedereen die maar wilt schijnt er een eigen tunnel te kunnen beginnen. De vindplaats nabij het mijnwerkersdorp bestaat uit een groot veld vol gaten van nauwelijks een meter breed en soms wel vijftig meter diep. Het lijkt wel alsof er een grote mol flink heeft huisgehouden. In deze gaten dalen de mannen één voor één af om stukken steen en aarde uit de bodem te hakken en vervolgens naar boven te takelen. Diep onder de grond hakken ze een netwerk van zijgangen. Soms stort zo´n zijgang in en vallen er doden. Dan wordt het werk een dag stil gelegd. Als bezoeker van de site moet je even zo goed oppassen dat je niet in een tunnel dondert. Van veiligheidsvoorschriften is hier geen sprake.
De mijnwerkers werken in ploegen, maar verder is het ieder voor zich. Op het eind van de dag verdeeld elke tunnelbeheerder de bergen steen en gruis die uit de tunnels zijn gehaald onder zijn mannen. De mannen hakken de stenen later zelf tot poeder en zeven het poeder op zoek naar goud. Het toeval zal uitwijzen wie geluk heeft gehad en wie die dag niets verdiend heeft.
Ik net een brok steen met misschien een paar grammetjes goud erin
Magisch denken
"Als je een tweeling tegenkomt, twee meisjes, moet je hen een cadeautje geven. En schenk een paar kolanoten aan een oude man. Dat zal je geluk brengen." Dat was de wijze raad van een maraboe, een soort waarzegger, die ik in Mali ontmoette. Hij zat tegenover mijn gastheer Boubakar in Negala en staarde lang in een platte mand vol schelpjes en munten. Af en toe roerde hij wat in de mand. Daarna keek hij weer lang en aandachtig. Met enige regelmaat stak hij een verse sigaret op, hem aangereikt door Boubakar. Met zachte stem fluisterde hij wat hij zag - wat het moest betekenen. Boubakar zat op het puntje van zijn stoel. Waarschijnlijk verwachtte hij belangrijke informatie over wat hij kon verwachten van zijn vrouw die recentelijk bij hem was weggelopen.
Het geloof in allerhande machten en krachten schijnt hier zeer wijdverbreid te zijn. Ikzelf krijg er af en toe maar een glimpje van mee. Af en toe zie ik een maraboe of een amulet en inmiddels herken ik ook de plek in een Malinkedorp waar de geesten van de voorouders zich ophouden. Maar over initiatierituelen en praktijken om de geesten te vriend te houden, weet ik maar weinig.
Paul, eigenaar van het campement in Mako, vindt het geloof in geesten, vloeken en amuletten maar lastig. Hij is een Fransman en is gepensioneerd apotheker. In de dorpen in de buurt is hij een project gestart op kleine apotheekjes op te richten. "Mensen geloven hier niet dat je ziek kan worden van bacterien, of dat het kwik waarmee mensen goudstof uit het water vissen vreselijk giftig is. Kinderen worden geboren met misvormingen aan het hoofd of de genitalien, maar mensen geloven niet dat de behandeling van het goud de oorzaak is," zegt Paul. "Het ligt aan de kwade geesten, aan een boze buur die een vloek heeft uitgesproken of aan de blanken die in het dorp zijn geweest."
Meteen moet ik denken aan de brand in Tenkoto, twee dagen eerder. Het zal toch niet zo zijn dat die brand daar ook in verband wordt gebracht met mijn komst? Komt er eens een toerist langs, brandt binnen een uur het halve dorp af. Ik hoop maar dat mensen mij die macht niet toebedelen.
Maandag 16 januari: Mako - Dar Salam, ongeveer 100 km per vrachtwagen
Alternatief vervoer
Ik sta in dubio: wel fietsen, of toch maar niet? Het dorpje Mako ligt aan de grens van het nationale park Niokolo Koba , het grootste natuurreservaat van Senegal. Dwars door het park loopt een weg en ik heb van fietsers gehoord die de tocht zonder problemen gemaakt hebben. Het moet prachtig zijn: honderd kilometer wildernis met apen, wilde zwijnen, gazelles en allerlei bijzonder vogels. En leeuwen, die zitten er ook. En die vormen nou juist het probleem. 's Ochtends, zo net na zonsopgang en 's avonds bij het vallen van de avond steken de leeuwen nogal eens de weg over. En als je pech hebt, kan je ze ook overdag tegenkomen. De kans is erg klein, maar is er wel.
Uiteindelijk kies ik het zekere boven het onzekere en besluit ik alternatief vervoer te nemen. Na drie uur wachten op een bus (één van de redenen waarom ik liever fiets) regel een kennis uiteindelijk een lift: ik kan meerijden met Fai en Sy in hun vrachtwagen. Mijn fiets kan achterin de laadbak. Het is inmiddels donker. Het enige dier dat ik zie tijdens onze tocht door het park, is een spierwit uiltje dat midden op de weg zit. Fai probeert het halfslachtig te ontwijken, maar rijdt er vervolgens alsnog overheen.
Dinsdag 17 januari: Dar Salam
Het gevaar van een douche
De beheerster van het campement in Dar Salam heeft bericht gekregen van de plaatstelijke imam: morgen, woensdag 18 januari, is het beter je niet te wassen zo lang de zon op is. Als je je toch wast loop je het risico een ongelukkige dood te sterven. De anders zo statige dame haast zich over het erf naar haar satelliettelefoon om haar familieleden in te lichten voor het te laat is. Iedereen die ze ziet brengt ze op de hoogte. Ook mij drukt ze op het hart om te wachten met een douche tot de zon onder is.
Het ongeluk zit hier in een klein hoekje.
Wekker
Tamtam
In Nederland heb ik wel eens een workshop Afrikaanse dans gedaan. Niet dat ik de pasjes nog herinner, maar ik weet wel dat het er heel anders uitzag dan wat ik hier zie. Als het hele dorp zich 's avonds verzameld onder de grote baobab en drie mannen hun dejmbe's erbij pakken, beginnen de vrouwen toch een potje te dansen en te zingen. Veel van de vrouwen hebben een babytje op hun rug maar dat deert kennelijk niet. In het schijnsel van het kampvuur klappen ze in een grote kring mee met het opzwepende ritme van de drums. Omstebeurten stappen ze in de kring om, diep voorovergebogen naar de djembe's een soort wilde stampdans te doen. En op de een of andere manier ziet het er nog min of meer gratieus uit ook. Ik kan er met mijn hoofd niet bij hoe ze dat voor elkaar krijgen.
Woensdag 18 januari: Dar Salam
Vies maar levend
Niemand in het dorp heeft zich vandaag gewassen. En bij mijn weten is niemand overleden.
Scrabble
De parkwachters van het natuurreservaat en de leraren van de plaatselijke basisschool brengen de middag door met het oplossen van kruiswoordraadsels, het zetten van een potje thee, en het spelen van een potje scrabble.
Ikzelf gooi enkele onvolprezen Slegers-scrabbletechnieken in de strijd en win - in het Frans! - van basisschooldocent Samba, die na een stuk of tien zetten aftaait om te gaan bidden.
En dan 's avonds: bruine bonen!
Donderdqg 19 januari: Dar Salam - Tambacounda, 82 km
Bosbrand