vrijdag 20 januari 2012

Wilde dieren, goud en een schotelantenne


Vrijdag 6 januari Balinko - Kita, 35 km

Slegers = Keita


Oja, trouwens: Sara Keita is de naam.

Zolang ik in Mali ben tenminste. Malinezen vinden de naam Slegers maar lastig uit te spreken en bovendien compleet nietszeggend. Bij de uitgebreide begroetingsrituelen vragen mensen nadrukkelijk naar naam en achternaam. Aan Malinese achternamen kan je direct afleiden tot welke bevolkingsgroep iemand behoort. Een naam als Slegers valt buiten het systeem en daar heb je dus niets aan.

Dus wat doe je als de realiteit niet strookt met het systeem? Dan verander je de realiteit!

Nadat verschillende mensen erop hadden aangedrongen dat ik een Malinese naam moest kiezen, ben ik dus maar overstag gegaan. Ik heb nog even getwijfeld: neem ik Cissé, Diabate, of toch Doumbia? Uiteindelijk viel de keus dus op Keita. Dat bekt wel lekker.


En, ik moet zeggen: op mijn nieuwe naam krijg ik zeer positieve reacties. Ik maak makkelijk vrienden met andere Keita's - en dat zijn er nogal wat - en ik heb er meteen ook een heleboel 'cousins' bij. Als ik het goed begrepen heb, zijn de Keita's als groep verwant aan de Doumbia's de Kouloubali's en de Fofana's Het zijn neven, die in vroegere tijden nogal eens met elkaar in de clinch lagen, maar die er nu een 'joking relationship' op na hebben gehouden. Als een Keita een Doumbia tegenkomt, ontstaat er onvermijdelijk een soort vrolijk plagerige discussie over wie nou eigenlijk de meest oorspronkelijke Malinese bevolkingsgroep is. De Keita's zetten de Doumbia's af als vreemdelingen die hier maar zijn komen aanwaaien en omgekeerd.

Het systeem van de grappende neven et is een fenomeen waar ik tot nu toe alleen nog maar over had gelezen in antropologische handboeken, maar het is interessant om het nu eens zelf uit te proberen. Al vind ik toch dat het voor mij toch wat een beetje lastig blijft om vol te houden dat ik de enige echte Malinees in het gezelschap ben.

Vliegen

Een van de jongetjes die met mij mijn kaart van Mali bestuderen heeft een grote, opengebarsten zweer op zijn voet. Gedachteloos wuift hij met zijn hand de vliegen weg die in de wond kruipen. Het moet flink kietelen. Maar de vliegen blijven terugkomen. Alleen al van het beeld word ik iebelig. Maar desondanks kan ik mijn ogen er niet van afhouden. Zoals bijna alle kinderen loopt het jongetje op blote voeten. Een pleister zou niet lang blijven plakken. Ik bedenk me dat er nog heel wat vuil in de wond zal komen. En dat het zal blijven zweren. Hebben zijn ouders niet de neiging er een windseltje omheen te doen? Hebben ze echt niets tegen de vliegen en de viezigheid? Of staan ze er gewoonweg niet bij stil?

Zaterdag 7 januari - Kita

Peace corps


Sinds Bamako ben ik geen toerist meer tegengekomen. De meeste toeristen trekken vanaf Bamako richting het noorden waar allerlei bezienswaardigheden te vinden zijn. De Malinezen die ik tegenkom, gaan er dan ook van uit dat ik voor het Peace Corps werk of voor een andere NGO.

Want Peace Corps is hier wel goed vertegenwoordigd. Vrijwilliggers blijven elk twee jaar of langer in -ieder een eigen - dorp, om op de een of andere manier bij te dragen aan de ontwikkeling van de streek. De één helpt bij het installeren en onderhoud van waterpompen, de andere probeert de boeren te stimuleren om verschillende soorten pinda's te verbouwen om misoogsten te voorkomen. Deze opzet lijkt me voor vrijwilligerswerk redelijk robuust. De vrijwilligers leren de lokale taal, blijven lang op dezelfde plek en proberen uit te zoeken waar echt vraag naar is in het dorp.

Maar toch - toch krijg ik van de vier Peace Corps vrijwilligers die ik tegenkom een beetje de kriebels. Ze praten over vissen en hengels en over hoe de dorpsbewoners onderwezen moeten worden. En hoewel ik best denk dat ze een heel eind gelijk hebben, vraag ik me toch vooral af hoe ik zou reageren als een broekie van begin twintig uit een ander werelddeel mij plots zou komen vertellen hoe ik mijn pinda's moet verbouwen.

Dus als mensen mij hier vragen voor welke NGO ik werk en of ik misschien op 'missie' ben, maak ik graag duidelijk wat ik geen hoger doel voor ogen heb en zeg ik: "Nee hoor, ik ben gewoon een toerist!"

Zondag 8 januari: Kita - Sitamninkoto: 105 kilometer

Was en afwas - gezellig met baby's


Genoeg avontuur voor een nacht


Aan de oever van de Bafing is een campement , zo was me door verschillende mensen verzekerd. Maar eenmaal daar blijkt er van een campement geen sprake - de mannen die benzine verkopen aan de kant van de weg zijn er zeker van.

Wel kan ik bij de familie van een van hen logeren, als ik wil. Bij Mohamed, een twintiger die opmerkelijk hip en fris gekleed is. Hij draagt een spijkerbroek en spierwit t-shirt (opmerkelijk in een omgeving waarin elk wit kledingstuk binnen de kortste keren grauw ziet van het rode stof dat in de lucht hangt), een legerpetje en een glimmend overhemd met poemaprint. Hij is van plan dezelfde avond nog naar Bamako te gaan. Ik kan wel in zijn hut slapen. Hij is een beetje een aansteller. Iemand die wel vragen stelt, maar vervolgens niet luistert naar de antwoorden.

Mohamed is de jongste van drie broers die samen met hun vrouwen, kinderen en hun moeder op een erf wonen. De kinderen zien er erg onderkomen uit, de meeste rennen rond in hun blootje. Sommigen in een t-shirt met zoveel gaten dat ik het zelf niet als stofdoek zou gebruiken. De peuters hebben gezwollen buikjes met ver uitpuilende navels.

De vrouwen van de drie broers staan pinda's te stampen in grote houten vijzels. Eentje roert wat in een zwartgeblakerde kookpot op een houtvuurtje. Alle drie hebben ze een kleintje op hun rug. De jongste van de kinderen, een zoontje van Mohamed, is nog maar vier weken oud. Madou heet hij.

De hut van Mohamed is volgepropt met dozen met koopwaar - spaghetti, brood, benzine, blikjes sardientjes, suiker, zeep. Het is er pikdonder. Er is alleen een deur, geen raam. "Maar als ik hier kan slapen, waar slaapt je vrouw dan?", vraag ik nog.
"Geen probleem, geen probleem", is het antwoord van Mohammed.

Ik ben nog maar enkele minuten op het erf of ik word aangesproken door een man van een jaar of veertig, vijftig. Hij heeft bloeddoorlopen ogen en kijkt simpelweg gemeen. Ik ga ervan uit dat hij de oudste broer is en daarmee het hoofd van de familie. Het meeste van wat hij zegt versta ik niet, maar zijn toon en zin blik zijn beschuldigend. Hij heeft het over geld, dat hij er te weinig van heeft. Ik vind het zo'n akelig figuur dat ik mijn fietstassen weer op mijn fiets begin te laden. Ik voel me niet meer welkom hier.

Mohamed ziet wat ik van plan ben en probeert me gerust te stellen. "Geen probleem", zegt hij weer. "Die man is gek. Hij komt uit Guinea. Trek je van hem niets aan." Samen met één van zijn broers jaagt hij de man van het erf af. Ook de oude moeder komt naar me toe. Ze pakt mijn fietstassen uit mijn handen en zet ze terug in de hut. De manier waarop ze dat doet, is zo vriendelijk dat het me overtuigt te blijven.

Als het donker begint te worden zet Mohamed de tv en de generator buiten. De TV naast de deur van zijn hut, de generator even verderop. Terwijl de vrouwen verder aan het eten werken, verzamelen de kinderen en mannen zich om om naar een misdaadserie uit Burkina Fasso te kijken. Mohammed heeft als één van de weinigen in het dorp met een schotelantenne.

Ik ben doodop na een dag fietsen en na de couscous met pindasaus, wil ik eigenlijk zo snel mogelijk naar bed. Ik wacht nog netjes tot de misdaadserie is afgelopen, maar kondig dan aan te gaan slapen. Mijn aftocht blijft niet onopgemerkt. Ik moet nog een paar keer de hut in en uit om mijn fiets op slot te zetten en later om mijn tanden te poetsen en elke keer moet ik voor het tv-scherm langs waar nu zo'n veertig man aan gekluisterd zit.

"We moeten straks nog wel even de hut in om de tv op te bergen", zegt de oudere broer van Mohamed. "Oja, en de vrouw van Mohamed komt straks ook nog even haar zoontje halen."

Ik had de baby die in de hoek van de hut lag in het donker over het hoofd gezien. Hij ligt er vredig te slapen op een dekentje. "Geen probleem", zeg ik nu. En ik wijs op mijn oorstoppers. "Slaap er wel doorheen."

Ik val inderdaad als een blok in slaap en merk het niet dat de baby gehaald wordt. Als de tv wordt teruggezet, word ik wel even wakker. Half slapend zie ik hoe een paar jongens de tv terug in de doos stoppen om hem te beschermen tegen het stof. Ik ruik de benzinelucht van de generator die wordt binnengebracht. Tot mijn verbazing zie ik ook Mohamed. Die is kennelijk toch niet naar Bamako vertrokken. Met een zaklamp tussen zijn schouder en kaak geklemd, rommelt hij wat in de dozen.

"Hij zal wel wat spullen bij elkaar zoeken voor de nacht", denk ik nog en slaap weer verder, blij met een goed bed na een lange nacht. Alleen jammer van de benzinelucht.

Maar echt slapen komt er niet van want even later voel ik iets verschuiven op het bed. Ik open weer één oog en zie dat Mohamed op de rand van het bed is komen zitten en heel voorzichtig gaat liggen.

Ik weet dat ik nu echt wakker moet worden, omdat deze situatie niet de goede kant opgaat. Maar mijn lijf werkt in eerste instantie niet helemaal mee.

Normaalgesproken, als een vreemde man zomaar bij me in bed zou kruipen, zou ik hem waarschijnlijk een trap verkopen en hem eens flink de waarheid zeggen. Maar het enige waar ik vooralsnog toe in staat ben is om in protest rechtop te gaan zitten.

"Geen probleem!", zegt Mohamed, "Ga toch liggen. Geen probleem"

Verschillende gedachten tollen door mijn hoofd. Hoe kan het zijn dat ik hier opeens met een vreemde man in bed lig? Heb ik de situatie zo verkeerd ingeschat? Hoe verkoopt Mohamed dit aan zijn vrouw? Weet zij dat hij hier bij mij in de hut ligt? En zijn moeder? Weet zij ervan? En vindt niemand dat vreemd? Heeft niemand bedacht dat dat voor mij misschien niet zo aangenaam zou zijn? Of denken ze dat ik er op uit was om met Mohamed het bed in te duiken?

Buiten hoor ik nog stemmen. Een geruststellende gedachte dat er nog anderen wakker zijn. Snel overweeg ik de opties. Ik zou natuurlijk naar buiten kunnen gaan en om een slaapplaats in een andere hut kunnen vragen. Maar hoe doe ik dat? Mohammed is degene die het beste Frans spreekt. En hoe leg ik met handen en voeten aan de familie uit dat ik liever niet met Mohamed in een bed lig?

"Dit is geen goed idee", zeg ik daarom maar "Ik ga wel op de grond liggen." Ik hoop dat Mohamed daardoor zal aftaaien en het bed van zijn vrouw zal opzoeken. Graaiend zoek ik naar mijn zaklamp.

Mijn plan werkt niet helemaal uit zoals gewenst. Want terwijl ik zoek naar mijn zaklamp en mijn matrasje is Mohamed al op een deken op de grond gaan liggen. Hij doet alsof hij als een blok in slaap valt. Of misschien slaapt hij wel echt.

Maar ik ben ondertussen klaarwakker. De benzinelucht is opeens nauwelijks meer te houden. Ik zit rechtop op het bed en overweeg wat te doen. Mijn gevoel zegt dat Mohamed niet een tweede toenaderingspoging gaat ondernemen. Maar echt comfortabel voel ik me niet bij de situatie. Ik ga nog wel even liggen, maar besef dat ik geen waarschijnlijk geen oog dicht ga doen. Want wat als ik het toch mis heb?

Stilletjes begin ik daarom mijn spullen bij elkaar te pakken. Ik wrik de deur open en sluip naar buiten. De meeste mensen zijn inmiddels naar bed. Alleen enkele meters verderop zitten nog een paar mannen rond een smeulend kolenvuurtje. In het donker herken ik ze niet, maar het zullen de broers wel zijn.

Onder het strooien afdak voor Mohameds hut staat een bed van bamboe. Daarop rol ik mijn matrasje uit. Mijn fietstassen bind ik vast aan de poten van het bed. Een van de schoonzussen van Mohamed komt langs op weg van de wc naar haar hut. Ze kijkt me vragend aan: Wat doe jij hier?

"Mohamed is daarbinnen", zeg ik. "Ik slaap liever hier."

Ik weet niet precies welke reactie ik precies verwacht had. Waarschijnlijk het liefst een van verontwaardiging, begrip en behulpzaamheid. Maar in plaats daarvan lacht ze alleen maar. Ze lijkt wel te begrijpen wat ik bedoel, maar schudt alleen haar hoofd en klikt met haar tong. Het is af ze wil zeggen: "Ach, die Mohammed toch... dat doet ie wel vaker." Dan loopt ze weg.

De nacht is lang, buiten op het bed. De kou op zich bevalt me wel - ik heb een goede slaapzak - maar ik ben het nachtleven in het dorp niet gewend. Want 's nachts is het dorp van de honden. Ze rennen van erf naar erf, vechten, janken en jagen elkaar op. Voor mij hebben ze geen oog, gelukkig. Maar echt rustgevend ligt het niet.

En dan meen ik ook nog een leeuw te zien. Ik weet heel goed dat de laatste leeuw in dit gebied zo'n dertig jaar geleden is afgeschoten en dat een leeuw echt niet zomaar een erf op zou kunnen lopen zonder de aandacht van al die honden te trekken. Maar even ben ik er zeker van: in het witte schijnsel van het maanlicht zie ik zijn lome tred, zijn dikke kop en zijn grote bos manen. Even staat het beest stil, niet verder dan vijf meter van me vandaan. Ik vraag me af wat de gepaste reactie is bij de ontmoeting met een leeuw. Stil blijven liggen en doen alsof ik er niet ben? Of me zo snel mogelijk terug trekken in Mohameds hut?

Maar ja, dan zit ik ook meteen weer met Mohamed opgezadeld...

Voordat ik een keus heb kunnen maken, gaat de deur van een andere hut open. De oude moeder van Mohamed komt naar buiten. Ze keurt de leeuw geen blik waardig en schuifelt in de richting van de wc. Ik ga rechtop zitten en bekijk de leeuw nog wat beter. Het is een ram. Een flinke, dat wel, maar nog altijd een ram, die nu rustig op een sinaasappelschil staat te kauwen.

Ik keer me om in mijn slaapzak. Genoeg avonturen voor vandaag. Morgen, als het licht is, ziet de wereld er vast weer een stuk vriendelijker uit.

Maandag 9 januari: Sitamninkoto - Kouroubodala, 65 km

Dutje


's ochtends vroeg kan het nog flink fris zijn hier. Met mutsen op zitten mensen rond hun net aangestoken kampvuurtjes. Maar een paar uur later, rond een uur of elf, twaalf wordt het zo heet dat het nauwelijks meer uit te houden is. Niet in de zon in ieder geval. Dus hoe later het wordt, hoe langzamer ik vooruit kom. Mijn eerste pauze houd ik meestal na dertig kilometer, de tweede na nog eens twintig en daarna stop ik zo ongeveer om de tien kilometer om even bij te tanken.

Na de lunch zoek ik vaak een plek in de schaduw op om de grootste hitte te vermijden en om een dutje te doen. Soms ergens onder een boom, maar vaker kan terrecht bij mensen op hun erf. Mensen lijken het niet erg raar te vinden als ik aan kom zetten met de vraag of ik even uit mag rusten in de schaduw. Op een bed van bamboe onder een stooien afdakje lig ik dan meestal een uur te slapen, omringd door leden van het gezin. Sommigen doen ook een tukje, anderen zitten pinda's te pellen, houden zich bezig met de thee of zijn mais aan het stampen. De vrouwen vlechten elkaars haar opnieuw in.

Als ik weer wakker wordt, praten we nog wat. Ik laat wat foto's zien, geef een paar kolanoten aan de pater familias en vertrek dan weer.

's Avonds, op het erf van de chef du village van Kouroubodala, wordt er tv gekeken


Mijn favoriete reisartikelen

Ter voorbereiding van deze reis heb ik enkele voorwerpen aangeschaft, waar ik nu erg mee in mijn sas ben. Zodanig zelf dat ik het niet kan nalaten om ze hier even te presenteren:

Waterzak



Met een volume van 10 liter, altijd genoeg water op zak. Heel praktisch, vooral omdat de dorpen hier wel eens akelig ver uit elkaar kunnen liggen en niet altijd een put of pomp hebben. Om mijn bidons bij te vullen of mijn handen te wassen, hang ik hem aan het frame van mijn fiets en open het kraantje. Reuze practisch!

UV-pen

OM het water dat ik drink te zuiveren, heb ik een futurisch apparaatje, de steripen, bij me. Het is een soort mini lightsaber, een lampje dat uv-licht uitstraalt. Het schijnt dat UV licht van een bepaalde frequentie bacteriën onschadelijk maakt. Je roert er een minuutje mee door je drinkwater en en de bacteriën zijn dood of op op zijn minst niet meer in staat zich voort te planten. Het is een ietwat magisch ritueel. Mijn bidons lichten blauw op alsof er binnenin een kleine kernreactie plaatsvindt. Omstanders kijken bevreesd toe.
Tot nu toe lijkt het te werken. Heb sinds gebruik nog geen buikellende gehad.

Benzinebrandertje



Het voelde eerst wat raar om bij een benzinepomp aan te kloppen voor een half litertje loodvrije benzine. Maar nu ben ik toch wel blij dat ik af en toe mijn eigen prutje kan koken. Veel stelt het niet voor: het is meestal spaghetti met ui, tomatenpurree en sardientjes, maar het is een welkome afwisseling met de maaltijden die ik hier krijg voorgeschoteld: gierst, couscous of spaghetti met een ietsie beetje saus met vooral veel Maggi (‘ Met Maggi is elke vrouw een ster', is hier de slogan). Het vult aardig, maar erg voedzaam is het uiteindelijk niet. Alleen heel af en toe kan je ook een frisse salade bij de maaltijd krijgen. Het is één van de hoofdzonden als het gaat om het voorkomen van reizigersdiarree, maar die salades zijn zo lekker dat ik de verleiding niet kan weerstaan. Nu maar hopen dat ik op deze manier het effect van mijn UV-pen en alle andere voorzorgsmaatregelen niet teniet doe.

En dan: niet nieuw, maar ook nog altijd erg fijn:

Achteruitkijkspiegel


Vanwege de tassen die aan mijn voorwiel hangen, wil ik nog wel eens wat slingeren als ik achterom kijk op de fiets. Niet handig als je er net een vrachtwagen achter je zit.

Matje

Malinezen hebben niet zo’n behoefte aan een zacht matras, heb ik het idee. Een bed met een bamboe bodem met een dekentje eroverheen, of een strooien kleedje op de vloer vinden veel mensen wel genoeg. Mijn heupen zijn die hardheid niet gewend en daarom ben ik nog altijd erg blij dat ik mijn eigen matje bij me heb.

Kilometerteller

Onderweg heb ik nauwelijks diepzinnige gedachten. Ik kijk wat om me heen, houdt gesprekken met mezelf in het Frans (ook niet diepgaand, want mijn Frans is nog altijd van een erg knullig niveau) en hum een liedje. Daarnaast houd ik me bezig met mijn kilometerteller: ‘Ha, alweer vijf kilometer verder! Als ik vandaag naar Kenieba wil fietsen, betekent dat dat ik er nu negenzestiende van de rit op heb zitten. Nog vijfendertig kilometer te gaan. Nog zeven kilometer tot het komende dorp. Misschien dat ze daar wel bananen hebben. Ik moet wel een beetje doorfietsen, wil ik vandaag twintig kilometer per uur gemiddeld halen.’

Dinsdag 10 Januari: Kouroubodala - Kenieba, 80 km

Klein feestje


Kenieba is de meest zuidwestelijke stad van Mali. Tenminste, het wordt een stad genoemd, maar voor het oog is er maar weinig stads aan. Geasfalteerde wegen zijn er niet. De hoofdweg is een zandpad vol kuilen. De winkels die er zijn verkopen fiets- of motoronderdelen of een combinatie van thee, sardientjes, zeep, tissues en olie. Het is er druk door de nabijgelegen goudmijnen. Tegen de avond stroomt de stad vol met stoffige mannen met veiligheidshelmen. Het is ook de eerste stad waar ik moeite heb om een slaapplaats te vinden. Het hotel en het goedkope campement waar ik aanklop, zitten vol met zakenlui en mijnwerkers. Uiteindelijk vind ik een plekje in een relatief te duur campement waar ik een hut krijg toegewezen met een kapotte wc, een kapotte douche. Over de prijs valt niet te onderhandelen - de eigenaar weet dat de andere hotels vol zitten. De eigenaar en de andere mannen die in de schaduw van de bar thee zitten te lurken, behandelen me alsof ik een soort minderwaardige menssoort ben. Ze staren, snauwen of sneren in een taal die ik niet versta. Ik vraag me af of het komt doordat ik blank ben, doordat ik vrouw ben of allebei. Of misschien zijn het gewoon sowieso akelige mensen dat kan natuurlijk ook.

Ik had verwacht dat ik hier ergens wel een internetaansluiting zou kunnen vinden, maar die zoektocht lijkt bij voorbaat gedoemd te mislukken. Volgens de burgemeester, één van de starende, snauwende mannen, is er in de stad geen internetcafé. En als er ergens anders al internettoegang zou zijn zou ik er nog niets aan hebben. Tussen 14:00 en 19:00 ligt de elektriciteit plat.

Als alternatief project stel ik mezelf tot doel om in dit stadje shampoo te vinden. Mensen doen hier niet aan shampoo lijkt het, maar ik ben het beu om mijn haar met zeep te worden.

Gelukkig zijn de winkeliers iets voorkomender dan de mensen van mijn campement. Maar hoe goed bedoelend ook: niemand heeft shampoo. Wel word ik van de ene winkel naar de andere gestuurd. In drie kwartier rijd ik drie keer de hoofdweg op en neer. Uiteindelijk besluit één winkelier voor mij al zijn broers af te bellen die ook winkeltjes hebben. Hij vindt er uiteindelijk één die maar liefst drie soorten shampoo verkoopt. Een neefje komt me halen en brengt me met de motor naar waar ik wezen moet. Het winkeltje blijkt een klein paradijs te midden van de stoffige bende. Er is namelijk niet alleen shampoo, maar er zijn ook mariabiscuitjes, Pringles, gekoelde cola, chocopasta en ‘la vache qui rit’-kaasjes te koop. Allemaal producten waar ik normaal weinig om geef, maar waar ik, na drie dagen couscous met pindasaus, hevig naar verlang.

Gretig sla ik voorraden in. Niet teveel, want dan is er ook niets meer aan, maar precies genoeg voor een feestje voor één persoon. Starende snauwende mannen niet uitgenodigd.

Woensdag 11 januari: Kenieba

Geldproblemen

Het is niet zo dat ik te weinig geld bij me heb. Ik was erop voorbereid dat ik hier niet kan pinnen of met mijn creditcard kan betalen en heb dus genoeg cash bij me gestoken. Waar ik wel een gebrek aan heb, is kleingeld. Met het briefgeld dat ik heb - briefjes van 10.000 West-Afrikaanse francs, ofwel zo’n 15 euro elk – kan ik eigenlijk alleen in hotels en grotere winkels terecht. Op de markt of in dorpen is er vaak simpelweg niet genoeg geld in kas om te wisselen. Als je een tros bananen wil kopen voor 200 FCFA heeft de verkoopster vaak zelfs van 1000 FCFA al niet terug. Dan kan je dus wel genoeg geld op zak hebben, maar kopen kan je alsnog niets... Bijzonder frustrerend.

Daarom ben ik vooral in de stad continu op zoek naar manieren om kleingeld te in te slaan. Als het maar even kan,betaal ik met zo groot mogelijk briefgeld om vervolgens zoveel mogelijk kleingeld terug te krijgen. En als ik echt niet meer weet wat ik moet kopen, sla ik nog een paar telefoonkaarten in, alleen maar om wat muntjes te verdienen.

Donderdag 12 januari: Kenieba (Mali) - Binbou (Senegal)

De grens

De Malinese grensovergang naar Senegal bij Koundamé is de meest knullige grensovergang die ik tot nu toe ben tegengekomen: op straat enkele rood-witgeverfde tonnen en boomstammetjes die doorrijden moeten voorkomen en daarnaast enkele politiemannen rond een kampvuurtje. Alle drie zijn ze goed ingepakt in overjassen, sjaals en mutsen. Alsof ze hier in Siberie zitten in plaats van de tropen. Op het kampvuurtje pruttelt de thee in een klein theepotje.


In een klein, raamloos kantoortje met enkel een bed en een bureau krijg ik de benodigde stempels in mijn paspoort. De dienstdoende agent opent een schriftje en schrijft op het ruitjespapier in keurig schoolschrift mijn gegevens op. Ik ben vandaag de eerste die de grens passeert.

Aapjes



De eerste 40 kilometers in Senegal kom ik niemand tegen. De weg is compleet verlaten en er zijn geen dorpen te bekennen. En misschien is het juist wel door deze rust dat ik het geluk heb te stuiten op een groep bavianen. Even van de weg zitten wel meer dan tweehonderd bavianen. Even vraag ik me af of ik bang moet zijn... zijn bavianen eigenlijk agressief? Op zich ben ik niet bang voor een aap, maar zij zijn nu wel in de grote meerderheid. Stilletjes blijf ik staan kijken en het enige dat ik denk is: "aapjes... heel veel aapjes."

Frans


In Mali begon het me al wat te frustreren: ben ik nou degene zie zo slecht Frans spreekt, of zijn het de Malinezen? De Malinezen denken in ieder geval dat het aan mij ligt. Vaak genoeg heb ik hen aan elkaar horen uitleggen: "Ze komt uit Nederland, ze spreekt geen Frans."

Goed, ik moet toegeven dat mijn Frans redelijk belabberd is, maar als mensen een beetje duidelijk spreken, begrijp ik het normaal gesproken toch wel. Dacht ik.

Ik ben opgelucht als ik in Senegal kom en opeens wel versta wat mensen tegen me zeggen. "Wij snappen ook niets van het Frans van de Malinezen!", stelt een Senegalese jongen me gerust.
Gelukkig, ik begon al een beetje een minderwaardigheidscomplex te krijgen.

Vrijdag 13 Januari: Binbou - Mako: 69 kilometer

Munten verbranden niet

Het eerste dat je ziet van het dorp Tenkoto is de vuilnisbelt. Daar moet je dwars doorheen om in het dorp te komen. Ik heb net meer dan dertig kilometer gefietst over een smal pad waar je alleen te voet of met een fiets of brommer overheen kan. En ook dat is niet gemakkelijk. Droge rivierbeddingen met grote rotsblokken, steile hellingen en afdalingen over schuivend grind. Onderweg ben ik nog maar één dorp tegen gekomen: een nederzetting van enkele hutjes. Ik werd er met veel omhaal onthaald door de chef du village: een man met een kapotte hoed en een t-shirt met de opmerkelijke tekst "mayor cupcake" die mij voorstelde aan het complete dorp, ofwel: zijn familie.


De bedrijvigheid die ik in Tenkoto tegenkom, verbaast me daarom. Er is een grote markt, er zijn eethuisjes, er is een meelmalerij en heel veel werkplaatsen waar aan motoren en fietsen gesleuteld wordt. Een heel groot dorp midden in de bush. Wat doen al die mensen hier? En hoe hebben ze al die spullen hiernaartoe weten te slepen? Bij mijn weten is er geen andere weg dan het bospad.

Op de markt bestel ik een stuk stokbrood met een omelet. In de andere marktkramen zijn groenten, fruit en kleding uitgestald. De marktvrouwen doen hun best om de loslopende schapen weg te jagen die hun aubergines en tomaten besnuffelen.
Terwijl mijn omelet ligt te spetteren in een pan met overdreven veel olie, verandert er plotseling iets op de markt. De gewone bedrijvigheid stopt. Het geschreeuw van de marktvrouwen gaat over in gegil. Mensen rennen door elkaar. Sommige marktvrouwen laten hun kraam achter en rennen weg.

De omelettenbakker blijft rustig en lacht alleen een beetje: "Er is brand", licht hij toe en hij wijst naar de lucht boven de hutten even verderop. En dan zie ik het pas: metershoge vlammen en en grote rookpluim. Alle hutten in het dorp zijn gemaakt van leem en stro. Het is gortdroog. Natuurlijk fikt dat.

Er staat een fikse wind en ik stel me voor hoe de brand letterlijk als een lopend vuurtje overslaat van hut tot hut en het hele dorp in de as legt. Mijn eerste gedachte is: "Ik zit hier in een dorp ver van de rest van de bewoonde wereld en het dorp staat in brand... hoe kom ik hier weg?" Niet echt nobele gedachte maar de kans dat een heel dorp in vlammen opgaat, is niet helemaal onrealistisch. Ik moet denken aan een gesprek een paar dagen eerder toen ik me weer eens beklaagde over het feit dat mensen op de markt geen wisselgeld hadden voor mijn 1.000 CFA. "De mensen in de bergen nemen nooit papiergeld aan. Ze willen alleen maar munten. Ze zijn bang voor brand. Je hoeft maar een keer pech te hebben en je hele fortuin gaat eraan. Munten verbranden niet."

Al snel realiseer ik me ook dat de wind de brand de andere kant uit waait, weg van de markt waar ik ben. De omelettenbakker had dit waarschijnlijk al lang bedacht want hij staat ondertussen rustig een stokbroodje open te snijden. "In 2009 is het hele dorp afgefikt", stelt hij, schijnbaar onaangedaan, "Baby's dood, kinderen met brandwonden. We hebben de hele boel opnieuw op moeten bouwen." Pas hij me het broodje omelet heeft overhandigd en ik betaald heb, dooft hij zijn kolenvuurtje en vertrekt hij naar de plek van de brand. De handel gaat voor.

Ondertussen weet ik niet goed wat ik moet doen. De marktkramen zijn nu vrijwel verlaten en de schapen doen zich rustig tegoed aan de frisse sla en de andere uitgestalde groenten. Af en toe komt er een marktvrouw teruggerend om nog snel even het één en ander af te dekken, of haar meest kostbare waar mee te nemen. Deze situatie is natuurlijk ideaal voor plunderaars.

Op straat is het druk. Mannen op motoren en fietsen snellen richting de brand. Ook ik besluit ook maar richting de brand te gaan. Ik geloof niet dat ik daar veel kan betekenen, maar ik moet sowieso die kant op. Hoe dichter ik bij de brand kom, hoe drukker het wordt. Veel mensen kijken toe, anderen zijn druk in de weer met de aanvoer van water. Iedereen die een put heeft, vult alle emmers die beschikbaar zijn. Mannen tillen de emmers over de schuttingen naar de straat en vrouwen dragen de emmers op hun hoofd richting de brand. Bij de brandende hutten nemen mannen de emmers weer over. Beetje bij beetje verandert de vlammenzee in een smeulende massa.

Ik kijk wat onthand toe. Ik heb al lang gezien dat ik hier weinig kan betekenen. Ik heb geen emmer en bovendien zou ik nooit zo snel kunnen zijn als de vrouwen die het water behendig vervoeren. Bovendien ben ik me erg bewust van de toekijkende mensenmassa. Nu het vuur meer en meer onder controle komt, richten steeds meer ogen zich op mij. Veel toeristen zien ze hier normaalgesproken waarschijnlijk niet.

Tijdens de brand maak ik welgeteld één foto. Ik vind het eigenlijk niet gepast om hier foto's te gaan staan maken, maar tegelijkertijd wil ik vastleggen wat ik zie. De vanzelfsprekendheid waarmee de ene helft van het dorp te werk gaat om de brand te blussen, de ander helft die rustig toekijkt hoe de klus geklaard wordt... Maar meteen nadat ik die ene foto heb gemaakt, hoor ik iemand fluisteren: "C'est pas bien!" Ik kijk op en zie dat er een jonge man naast me staat die me met toegeknepen ogen aankijkt. "C'est pas bien", herhaalt hij en hij knikt naar mijn camera. Dan spert hij zijn ogen open en fluistert hij: "c'est l'Afrique ici!" Vervolgens richt hij zijn blik weer op de smeulende hutten. Wat onthutst door deze vijandige reactie en tegelijkertijd beschroomd stop ik mijn camera weer weg.


Maar bij deze dan toch de foto - het is niet de beste foto ooit, maar toch. Op de voorgrond een vrouw in een Obama t-shirt met twee lege emmers. Op de achtergrond twee afgebrande hutten en heel veel rook. De daken zijn waarschijnlijk helemaal verbrand. Mannen gooien emmers water over de muren in de hoop nog iets van de inboedel te behouden. Overal op de grond ligt stro van andere daken. Zijn die ervanaf getrokken om te voorkomen dat het vuur zich verder zou verspreiden?

Nu het grootste gevaar geweken is, verzamelen mensen zich rond de het dorpshoofd. Er is veel geschreeuw en gedoe. Waar zou het over gaan? Waarschijnlijk over hoe de brand ontstaan is, wiens schuld het was en wie er zoal getroffen is.

De brand is geblust en ik besluit te vertrekken. Dat is gemakkelijker gezegd dan gedaan en het duurt even voordat ik het pad vind dat ik hebben moet. Het is een breder pad dan dat waarover ik gekomen ben. Met een beetje goede wil kan er een auto overheen. Is dat raadsel ook weer opgelost.

Tsetse

In de bush zitten niet alleen heel veel exotisch klinkende vogels, maar ook een boel wrattenzwijnen. 's Ochtends vroeg zie ik er hele families van wegrennen - opgeschrikt door het geluid van mijn fiets. Beesten die zich wat minder makkelijk laten verjagen, zijn de Tsetsevliegen. Nare plakkerige beesten die kilometers aan een stuk om me heen blijven zwermen en pijnlijk steken. Ook nestelen ze zich graag in mijn haar. Hard doorfietsen dus en geen pauze houden.


Nu ik er allert op ben om wilde beesten tegen te komen, raak ik af en toe wel wat overenthousiast. Ik zie iets bewegen in de schaduw en ga meteen een lijstje af: is het een buffel? Een zwijn? Een gazelle?

En dan blijkt het gewoon een kalfje te zijn dat me wat verlegen staat aan te kijken van achter een bosje.

Zaterdag 14 en zondag 15 januari: Mako

Nijlpaardologie


Paul zou graag een flinke groentetuin beginnen en fruitbomen planten. Maar hij heeft een probleem: de nijlpaarden. Middernacht komen die aan wal en eten alles op wat ze tegenkomen. Ze zijn dol op sla. En op mango's.

Paul heeft een luxe campement aan de Gambiarivier. De vanonder de afdakjes van de grote hutten kan je de nijlpaarden door het water zien bewegen. Tenminste, hun neus dan. En hun oren. En soms een stukje van hun rug. De rest van hun gigantische lijven blijven het grootste gedeelte van de dag onder water. Vaker dan je ze ziet kan je ze horen, een luid knorren. Ghor ghor ghor, huuu! Zo klinkt het een beetje.

Na aankomst in het campement slaap ik zesendertig uur bijna onafgebroken. De tocht door de bush van Binbou naar Mako was kennelijk iets te veel gevraagd en heeft me buikproblemen opgeleverd. Maar deze plek is wel de betere plek om wat ziekjes te zijn. Nijlpaardspotten is een hele rustige bezigheid.

Volgens Diatta, de beheerder van het terrein, zijn de nijlpaarden niet gevaarlijk zolang je je maar niet op hun territoirium begeeft. Niet gaan zwemmen in de rivier dus, "want dan bijten ze je in tweeën".

Onderling zijn de nijlpaarden ook al niet even vriendelijk, zo blijkt. "Nijlpaarden leven in groepen", vertelt Diatta, "en in elke groep is maar één mannelijk nijlpaard. Deze leider bevrucht alle vrouwelijke nijlpaarden van zijn groep. Als er dan een jong geboren wordt, kijkt de leider of het een mannetje of een vrouwtje is. Is het een mannetje, dan vermoordt hij het. Is het een vrouwtje, dan laat hij het leven."

Ook als ze 's nachts de kant opkomen, moet je ze niet in de weg lopen. Je wil namelijk liever niet dat ze je voor een concurrerend mannetje aanzien. "Dan bijten ze je in tweeen."

Ik doe mijn deur in ieder geval goed op slot, 's nachts.

Goudkoorts

Er zijn niet alleen nijlpaarden te vinden in de Gambia, er zit ook veel goud in de rivier. Hoe roder de aarde, hoe meer goud er in zit, zegt Paul. Even verderop, langs de wal, zeven de vrouwen het rivierzand op zoek naar goud.

"Goud heeft zijn goede en slechte kanten", stelt Paul. "Mensen hebben geld om motoren te kopen, huizen te bouwen van beton. Maar als er maar weinig goud gevonden wordt, heerst er al snel honger. Mensen verbouwen namelijk niet meer hun eigen gewassen. Ze moeten alles kopen. En als er dan geen geld is, is er ook geen eten."


Het goud zit niet alleen in de rivier, de hele aarde zit er hier vol mee. Niet ver van Mako graven jonge mannen uit heel West Afrika mijnschachten op zoek naar goud. Er zijn ook mijnen die in Canadese en Chinese handen zijn, maar de vindplaatsen in de buurt van Mako zijn vrij toegankelijk. Iedereen die maar wilt schijnt er een eigen tunnel te kunnen beginnen. De vindplaats nabij het mijnwerkersdorp bestaat uit een groot veld vol gaten van nauwelijks een meter breed en soms wel vijftig meter diep. Het lijkt wel alsof er een grote mol flink heeft huisgehouden. In deze gaten dalen de mannen één voor één af om stukken steen en aarde uit de bodem te hakken en vervolgens naar boven te takelen. Diep onder de grond hakken ze een netwerk van zijgangen. Soms stort zo´n zijgang in en vallen er doden. Dan wordt het werk een dag stil gelegd. Als bezoeker van de site moet je even zo goed oppassen dat je niet in een tunnel dondert. Van veiligheidsvoorschriften is hier geen sprake.


De mijnwerkers werken in ploegen, maar verder is het ieder voor zich. Op het eind van de dag verdeeld elke tunnelbeheerder de bergen steen en gruis die uit de tunnels zijn gehaald onder zijn mannen. De mannen hakken de stenen later zelf tot poeder en zeven het poeder op zoek naar goud. Het toeval zal uitwijzen wie geluk heeft gehad en wie die dag niets verdiend heeft.

Ik net een brok steen met misschien een paar grammetjes goud erin


Magisch denken

"Als je een tweeling tegenkomt, twee meisjes, moet je hen een cadeautje geven. En schenk een paar kolanoten aan een oude man. Dat zal je geluk brengen." Dat was de wijze raad van een maraboe, een soort waarzegger, die ik in Mali ontmoette. Hij zat tegenover mijn gastheer Boubakar in Negala en staarde lang in een platte mand vol schelpjes en munten. Af en toe roerde hij wat in de mand. Daarna keek hij weer lang en aandachtig. Met enige regelmaat stak hij een verse sigaret op, hem aangereikt door Boubakar. Met zachte stem fluisterde hij wat hij zag - wat het moest betekenen. Boubakar zat op het puntje van zijn stoel. Waarschijnlijk verwachtte hij belangrijke informatie over wat hij kon verwachten van zijn vrouw die recentelijk bij hem was weggelopen.

Het geloof in allerhande machten en krachten schijnt hier zeer wijdverbreid te zijn. Ikzelf krijg er af en toe maar een glimpje van mee. Af en toe zie ik een maraboe of een amulet en inmiddels herken ik ook de plek in een Malinkedorp waar de geesten van de voorouders zich ophouden. Maar over initiatierituelen en praktijken om de geesten te vriend te houden, weet ik maar weinig.

Paul, eigenaar van het campement in Mako, vindt het geloof in geesten, vloeken en amuletten maar lastig. Hij is een Fransman en is gepensioneerd apotheker. In de dorpen in de buurt is hij een project gestart op kleine apotheekjes op te richten. "Mensen geloven hier niet dat je ziek kan worden van bacterien, of dat het kwik waarmee mensen goudstof uit het water vissen vreselijk giftig is. Kinderen worden geboren met misvormingen aan het hoofd of de genitalien, maar mensen geloven niet dat de behandeling van het goud de oorzaak is," zegt Paul. "Het ligt aan de kwade geesten, aan een boze buur die een vloek heeft uitgesproken of aan de blanken die in het dorp zijn geweest."

Meteen moet ik denken aan de brand in Tenkoto, twee dagen eerder. Het zal toch niet zo zijn dat die brand daar ook in verband wordt gebracht met mijn komst? Komt er eens een toerist langs, brandt binnen een uur het halve dorp af. Ik hoop maar dat mensen mij die macht niet toebedelen.

Maandag 16 januari: Mako - Dar Salam, ongeveer 100 km per vrachtwagen

Alternatief vervoer

Ik sta in dubio: wel fietsen, of toch maar niet? Het dorpje Mako ligt aan de grens van het nationale park Niokolo Koba , het grootste natuurreservaat van Senegal. Dwars door het park loopt een weg en ik heb van fietsers gehoord die de tocht zonder problemen gemaakt hebben. Het moet prachtig zijn: honderd kilometer wildernis met apen, wilde zwijnen, gazelles en allerlei bijzonder vogels. En leeuwen, die zitten er ook. En die vormen nou juist het probleem. 's Ochtends, zo net na zonsopgang en 's avonds bij het vallen van de avond steken de leeuwen nogal eens de weg over. En als je pech hebt, kan je ze ook overdag tegenkomen. De kans is erg klein, maar is er wel.

Uiteindelijk kies ik het zekere boven het onzekere en besluit ik alternatief vervoer te nemen. Na drie uur wachten op een bus (één van de redenen waarom ik liever fiets) regel een kennis uiteindelijk een lift: ik kan meerijden met Fai en Sy in hun vrachtwagen. Mijn fiets kan achterin de laadbak. Het is inmiddels donker. Het enige dier dat ik zie tijdens onze tocht door het park, is een spierwit uiltje dat midden op de weg zit. Fai probeert het halfslachtig te ontwijken, maar rijdt er vervolgens alsnog overheen.

Dinsdag 17 januari: Dar Salam

Het gevaar van een douche


De beheerster van het campement in Dar Salam heeft bericht gekregen van de plaatstelijke imam: morgen, woensdag 18 januari, is het beter je niet te wassen zo lang de zon op is. Als je je toch wast loop je het risico een ongelukkige dood te sterven. De anders zo statige dame haast zich over het erf naar haar satelliettelefoon om haar familieleden in te lichten voor het te laat is. Iedereen die ze ziet brengt ze op de hoogte. Ook mij drukt ze op het hart om te wachten met een douche tot de zon onder is.
Het ongeluk zit hier in een klein hoekje.

Wekker


Tamtam

In Nederland heb ik wel eens een workshop Afrikaanse dans gedaan. Niet dat ik de pasjes nog herinner, maar ik weet wel dat het er heel anders uitzag dan wat ik hier zie. Als het hele dorp zich 's avonds verzameld onder de grote baobab en drie mannen hun dejmbe's erbij pakken, beginnen de vrouwen toch een potje te dansen en te zingen. Veel van de vrouwen hebben een babytje op hun rug maar dat deert kennelijk niet. In het schijnsel van het kampvuur klappen ze in een grote kring mee met het opzwepende ritme van de drums. Omstebeurten stappen ze in de kring om, diep voorovergebogen naar de djembe's een soort wilde stampdans te doen. En op de een of andere manier ziet het er nog min of meer gratieus uit ook. Ik kan er met mijn hoofd niet bij hoe ze dat voor elkaar krijgen.

Woensdag 18 januari: Dar Salam

Vies maar levend

Niemand in het dorp heeft zich vandaag gewassen. En bij mijn weten is niemand overleden.

Scrabble

De parkwachters van het natuurreservaat en de leraren van de plaatselijke basisschool brengen de middag door met het oplossen van kruiswoordraadsels, het zetten van een potje thee, en het spelen van een potje scrabble.


Ikzelf gooi enkele onvolprezen Slegers-scrabbletechnieken in de strijd en win - in het Frans! - van basisschooldocent Samba, die na een stuk of tien zetten aftaait om te gaan bidden.

En dan 's avonds: bruine bonen!




Donderdqg 19 januari: Dar Salam - Tambacounda, 82 km

Bosbrand




zaterdag 7 januari 2012

Een goede slaapplek


22 december Amsterdam - Bamako

Kiekjes
De prettige bijkomstigheid van een lange vliegreis is dat je tijdens de vlucht nog eens interessante contacten opdoet. Op de vlucht Tunis-Bamako zit ik naast Mohamed, een Malinese chirurg in opleiding. Met enthousiasme laat hij me foto´s zien van enkele operaties die hij in Tunis heeft uitgevoerd: hij heeft bij een vrouw een tumor uit haar buik verwijderd van wel 11 kilo´s.

Op de ene foto zie ik de naakte vrouw met een enorme buik op een operatietafel in een grauwe operatiekamer. Op een andere de verwijderde tumor - een grote, grillige homp vlees. Zouden Nederlandse artsen ook de gewoonte hebben om tijdens operaties kiekjes met hun iPhone te maken?




Mohamed woont met zijn familie in de buurt van Bamako. Twee dagen na de reis haalt hij me met de brommer op om te gaan lunchen bij hem thuis. Trots toont hij me het half afgebouwde huis waar hij later in zal trekken. Hij is de oudste zoon en zal op dit erf blijven wonen, samen met zijn vader en diens twee vrouwen en later ook met zijn eigen gezin.

Maar dat is de toekomst. Eerst wil hij nog vier jaar naar het buitenland om zich te specialiseren in de chirurgie. Dat kan niet in Mali. Pas daarna zal hij trouwen en zijn eigen familie beginnen.



23 - 26 december Bamako



Mijn fiets is ongeschonden aangekomen.



Gezelligheid in mijn hotel in Bamako. Zoek de kerstversieringen!


27 December: Bamako – Bankoumana: 65 kilometer

President


Ik heb Bamako nog niet verlaten of word bij het eerste kruispunt dat ik tegenkom al aangehouden door de politie. Ik ben niet de enige: niemand mag links afslaan in de richting van Kangaba. De file van brommertjes en her en der een auto groeit gestaag.
De reden van het oponthoud: de president komt straks langs. “Over precies drie minuten”, weet een agent mij te vertellen.
De president en zijn gevolg zijn onderweg naar Kangaba waar ze een nieuwe asfaltweg officieel gaan openen. Voor de veiligheid wordt de hele weg – zo’n 90 kilometer – even schoongeveegd.


De president is stipt, precies drie minuten later komt de president met zijn gevolg – inclusief een ambulance en twee flink bewapende legervoertuigen - langsgescheurd. Het duurt daarna niet lang voordat het verkeer weer op gang komt: de straat krioelt van de brommers, auto’s, handkarren en fietsers. De chaos is weer hersteld.

Griep


Als je naar de tropen gaat weet je dat er allerhande akelige ziektes, infecties en parasieten op de loer liggen. Ik slik elke avond netjes mijn antimalariapillen, smeer DEET tegen de muggen die knokkelkoorts overbrengen en zuiver bijna elke slok water die ik drink. Tot nu toe lijkt het aardig te werken: geen symptomen van malaria en na wat buikkrampen tijdens de eerste dagen heb ik ook op dat gebied geen last. Maar het blijkt maar weer dat je je niet tegen alle ziektes kan verzekeren: meteen tijdens mijn eerste fietsdag word ik getroffen door een gewone, oudhollandse griep.
Eerst denk ik nog dat het gewoon vermoeidheid is: ik moet nog wennen aan de hitte, mijn fietsconditie is nog niet optimaal… geen wonder dat ik ernaar snak om even te gaan liggen. Maar na een nacht goed slapen, voel ik me alleen nog maar slechter. Ik heb verhoging, hoofdpijn, een opgezwollen keel en pijnlijke haarwortels. En een vreselijke loopneus. Het vloekt ontzettend met de tropische omgeving waarin ik me bevind.

27 December – 1 januari : Bankoumana


Op het erf van Modibo Diabate


Met nog maar 65 kilometer op mijn teller, blijf ik vijf dagen uitzieken in Bankoumana, een dorp ten zuiden van de hoofdstad Bamako, op het erf van Modibo Diabate. Ik heb eigenlijk nog geluk dat ik hier ziek ben geworden en niet in Bamako. Ik lig weliswaar niet op een bed in een hotel maar op een smoezelig matras in een wat stoffig, raamloos kamertje, maar ik word wel goed verzorgd. Ik kan meeeten met de familie en krijg eens per dag een emmer warm water om me te wassen. Verder is het heerlijk rustig. Na zeven uur ’s avonds is het pikdonder in het dorp. Er is geen elektriciteit en het enige licht komt van de maan en enkele kampvuurtjes. Alleen af en toe hoor je het geronk van een generator: er wordt een accu opgeladen om een mobiele telefoon en een zwart-wit tvtje mee van energie te voorzien. In Bamako was dat wel anders. Daar kon ik elke nacht meeluisteren met dezelfde cd die minstens drie keer na elkaar op volle sterkte werd afgespeeld in het naburige Chinese restaurant. Het enige waar ik hier in Bankoumana ’s nachts wakker van word, is de waakhond die pal voor de deur van mijn hut smakelijk op een bot ligt te kauwen.


Het grootste deel van mijn tijd in Bankoumana breng ik slapend onder mijn muskietennetje door. Ik bestudeer hoe een kakkerlak rustig over de muur kruipt. De rest van de tijd observeer ik het leven op het erf waar ik ben beland. De familie is redelijk welvarend. Sidi, de zoon des huizes zit in de toeristenbusiness, hij organiseert kajaktochten op de Niger, niet ver van Bankoumana. Het is een branche waarin goud geld te verdienen is. Nou ja, als er toeristen zijn tenminste. En nu is het wel erg rustig.


Modibo, de heer des huizes, is het centrum van het huishouden. Hij zit het grootste deel van de dag onder de mangoboom op het erf. Daar kauwt hij ’s ochtends op een kolanoot en drinkt hij ’s middags mierzoete groene thee. Meestal in een knalblauw of knalpaars gewaad. Met bulderende stem draagt hij zijn kinderen en kleinkinderen op om water voor hem te halen, om de tv buiten te zetten of om op te houden met huilen of vechten. Als het eten klaar is, schaart de mannelijke helft van de familie zich om hem heen. De vrouwen zitten even verderop.


Op een goede tweede plek komt Amane, kleinzoon van Modibo en toekomstige troonopvolger. Amane is nog maar een dikke twee jaar oud is een uiterst schattig en knuffelbaar jongetje. Drie keer per dag wordt hij in bad gestopt en elke keer weer weet hij zich zo vies en stoffig te maken, dat het lijkt alsof hij nooit gewassen wordt. Af en toe wordt hij als een prinsje in zijn driedelig maatpak gestoken, compleet met stropdasje en nette schoentjes, waarmee hij parmantig over het erf paradeert. Als hij aandacht wil, kruipt hij bij zijn opa op schoot, die hem liefdevol in zijn armen neemt en hem een aai over zijn bol geeft. Maar soms, als Amane te veel aandacht opeist en begint te krijsen, krijgt Modibo er genoeg van en geeft hij hem een paar meppen met een rietje.


De vrouwen in het huishouden zijn druk in de weer: ze gaan naar de markt, maken het eten klaar, doen de afwas, de was en stoppen de kinderen in bad. De jongens werken ondertussen in de groentetuin en op het land. De meisjes halen water uit de put, vegen het erf schoon, helpen mee met eten koken, halen kolen en bedienen de heer des huizes op zijn wenken.


’s Avonds, na het eten als het net donker is, zetten de jongens de tv op een grote ton onder de mangoboom. De hele familie gaat ervoor zitten. De kinderen volgen gefascineerd de handelingen van een Franse amateurkok die een huisje van speculaas in elkaar knutselt en kijken vervolgens naar Indian Love, een in het Frans nagesynchroniseerde soapserie vol intriges, affaires en dolkomische situaties die zich afspeelt in kringen van de Indiaase jetset. Een compleet andere wereld.

Oud en Nieuw


“Op eenendertig december is het feest!”, buldert Modibo vanaf zijn zetel onder de mangoboom. “Dan slachten we een kip en eten we tot we niet meer kunnen.”
En zowaar, op zaterdag oudjaarsdag grijpt een van de kleinzoons van Modibo een haantje bij de kladden en draait het behendig de nek om. Het feest dat Modibo voorspelde, valt echter enigszins in het water als zijn schoondochter kokhalzend de keuken uit komt rennen en het grootste deel de rest van de middag op de wc doorbrengt.
Plots is het hele huishouden ontwricht. Er zijn geen andere mensen die haar taken kunnen overnemen. Naast de schoondochter ben ik vandaag de enige volwassen vrouw die op het erf aanwezig is. En ik heb geen idee hoe van één vers geslachte haan een volledige maaltijd te bereiden voor zo’n 12 man. En dat op een houtvuurtje in een miniscuul keukentje zonder aanrecht.

Uiteindelijk komt er wel een maaltijd op tafel, maar van een feeststemming is geen sprake. We eten zwijgend spaghetti, sla en een stukje kip. De schoondochter zit slapjes in een hoekje op het erf. Zelfs de tv blijft uit. En niemand heeft er aan gedacht om Modibo van een stoof met gloeiende kooltjes te voorzien.

Na 21:00 is het vrijwel stil op het erf. Alleen in de hut van Modibo is leven te bekennen. In het donker kijkt hij naar de toespraak van de president op tv. Op het bed naast hem zijn enkele van zijn kleinkinderen in slaap gevallen. Modibo drinkt enkele glaasjes sterke groene thee, vastberaden om op te blijven tot het nieuwe jaar. Even overweeg ik om ook op te blijven. Om het oude jaar feestelijk af te sluiten. Maar de toespraak van de president sust me bijna in slaap en nog geen half uur later lig ik weer onder mijn muskieten netje. Slapend het nieuwe jaar in.

Zondag 1 januari: Bankoumana – Siby: 25 kilometer


Weer op de fiets


Op de eerste dag van het nieuwe jaar stap ik weer op de fiets. Een hele korte etappe, om weer even in te komen. Van Bankoumana naar Siby. Slechts 25 kilometer.

op weg naar de top


In Siby neemt mijn gastheer Daouda me mee de bergen in om me de 'bogen van Kamandjan' te laten zien.

Een flinke klim... en afdaling.


Niet altijd even elegant...



Gids

In Siby vind ik een gids die me de weg wil wijzen door het Mande gebergte. Nou ja, gebergte... de hoogste top is volgens mij niet hoger dan 700 meter. Verharde wegen zijn er niet, maar de bergpaden schijnen befietsbaar te zijn. Mijn gids heet Fousseny en is me aangeraden door Daouda, mijn gastheer in Siby. Volgens Daouda kent Fousseny de bergen als zijn broekzak. Voor een tientje per dag zal hij met me meefietsen.
Bij de kennismaking 's avonds zegt Fousseny zelf maar weinig. Daouda voert het woord en leidt de onderhandelingen voor de prijs.
Daouda geeft Fousseny ook nog enkele richtlijnen mee. Volgens Daouda is het niet alleen aan Fousseny om me de weg te wijzen, maar moet hij er ook voor zorgen dat we een goede slaapplek vinden, dat ik goed te eten krijg en geen ongezuiverd water mag drinken. "Wat je zelf eet, maakt me niet uit", zegt Daouda, “maar let er op dat zij niet ziek wordt! En - let op - als gids slaap je nooit in dezelfde kamer al je client!”

Bij het afscheid vraag ik nog wel even aan Fousseny of hij een goede fiets heeft.
“Tuurlijk!”, luidt het antwoord.
We spreken af dat we morgen om 7:00 vertrekken.

Maandag 2 januari: Siby – Sandama 52 kilometer

De heuvels


Dit is wel een van de woestere tochten die ik ooit op de fiets ondernomen heb. In het begin rijden we nog over de pistes – onverhard maar desondanks goed befietsbaar. Maar als later de pistes overgaan in grindpaden en rotspaden wordt het fietsen lastiger. Soms deelt de weg zich in tweeën of drieen – verschillende paden gebaand door chauffeurs die op zoek waren naar een beter begaanbare route.
Af en toe rusten we uit in de schaduw van een boom. En terwijl ik liters water wegklok, doet Fousseny de hele ochtend met één bidon.


De omgeving is spectaculair en verschilt per uur. Eerst tafelbergen, daarna savanne-achtige taferelen en later weer groene rivierbeddingen. Sommige stukken land zijn platgebrand door jagers. Een handige manier om het wild op te jagen maar ik betwijfel of het een erg verstandige jachtmethode is op de langere termijn. Het meeste wild schijnt hier ondertussen wel te zijn opgegeten.

Ecraire

Fousseny ziet trouwens wel een stuk meer beesten dan ik. Regelmatig wijst hij me op een beest dat hij een ‘ecraire’ noemt. Geen idee hoe je het schrijft - het woord staat niet in mijn woordenboekje. Ik kijk steeds te laat op als hij roept, dus heb nog altijd geen idee om wat voor dier het gaat. Fousseny’s omschrijving luidt als volgt: ‘Het is kleiner als een kat, met een klein hoofd, kleine oortjes en een korte staart. Lekker om op te eten.’

Heeft iemand een idee?

Fietspech


Onderweg blijkt al snel dat Fousseny een bijzonder vriendelijke jongen is. Hij is weg van Nederlandse voetballers en vertelt met plezier over zijn carrière als bouwvakker, zeepmaker en vrachtwagenchauffeur. Hij heeft een goede conditie, maar zijn fiets is minder geschikt voor de bergenpaden. We zijn nog maar dertig kilometer onderweg, of de ene trapper van Fousseny’s fiets begeeft het. Nog tien kilometer verder komt zijn spatbord naar beneden zetten en na zestig kilometer valt zijn voorrem van zijn fiets. Daar komt nog bij dat zijn zadel te laag staat (en niet hoger gezet kan worden) en hij last krijgt van zijn knieën.


De omgeving is prachtig, maar we hebben nog meer dan 150 kilometer te gaan naar Kita over uiterst slechte weggetjes. Mobiele tefefoons hebben geen bereik en dorpen zijn er nauwelijks. Ik vraag me af of doorfietsen wel verstandig is en stel voor dat we de plannen omgooien. Morgen fietsen we richting het noorden, zodat we na zeventig kilometer weer op de verharde weg belanden.

'Een goede slaapplaats'


In het dorp Sandama wijst het dorpshoofd ons een stoffige schuur toe om in te slapen. De schuur wordt onder andere wordt gebruikt als opslagplaats voor koeienhuiden en meubilair gemaakt van bamboe en biedt tevens onderdak aan enkele met luidruchtige muizen en een stel vrolijk tsjirpende krekels.


Van het dorpshoofd mogen we tevens gebruik maken van het toilet dat zich in zijn huis bevindt. Ik ben inmiddels aan gewend aan de buitentoiletten die de meeste mensen hebben: een gat in de grond met een muurtje eromheen. Ik vermoed dat een inpandig toilet een zekere luxe is. Maar dit specifieke toilet is een ramp. Een klein deurtje geeft toegang tot een hokje met een laag plafond. Ik moet me bukken om mijn hoofd niet te stoten. Het stinkt er en het is donker, warm en vochtig. Iemand heeft zich hier net waarschijnlijk staan wassen. Uit het gat van het Franse toilet in de hoek komen twee kakkerlakken naar boven gekropen. De bruine vloer glinstert bij het licht van mijn zaklamp. Als ik beter kijk, zie ik dat de vloer krioelt van de wormpjes. Elk kleiner dan een halve centimeter en praktisch doorzichtig wriemelen ze door elkaar. Zo snel als ik kan, vlucht ik het hokje uit. Ik zoek wel een plekje even verderop in het bos.

Dinsdag 3 januari: Sandama – Negala, 70 kilometer

Sinaasappels


Tijdens een pauze in een bergdorpje – bestaande uit zo’t vijftien hutten – koopt Fousseny sinaasappelen. Eerst alleen een stuk of tien voor mij en hem, maar dan verandert hij van gedachten: ‘Doe mij maar alle sinaasappels die u heeft!’ zegt hij tegen de dame die de vruchten net geplukt heeft.

Even later stouwt hij zijn rugzak vol met zeker zo’n acht kilo sinaasappels. ‘Zo goedkoop vind je ze nergens!’, grijnst hij. ‘Mijn zusjes zijn dol op sinaasappels.’

‘Is dat niet een beetje zwaar?’ , vraag ik nog.

We hebben het dorp nog niet achter ons gelaten, of Fousseny fietst trager en trager. Het zweet parelt op zijn voorhoofd. ‘Die tas is wel heel zwaar’, zegt hij. Zijn fiets heeft geen versnellingen en hij komt nauwelijks de heuvel op. Bovendien doen zijn knieën pijn.

Nog vijftig kilometer te gaan.


Afwasteiltje

In een nogal geïsoleerd bergdorpje schuiven Fousseny en ik aan bij een familie voor de lunch. Ik barst van de honger, maar ben wat teleurgesteld als ik merk wat er op het menu staat: witte rijst met maïs en steentjes. De steentjes horen er officieel waarschijnlijk niet in, maar zijn desondanks volop aanwezig. Gehurkt zitten we rond het plastic afwasteiltje waarin het eten zit. Ieder graaft met zijn rechterhand zijn eigen portie bij elkaar.

Ik houd er op zich wel van om met mijn handen te eten, maar moet nog wat wennen aan de Malinese manier van eten. Mensen pakken niet zomaar wat rijst, maar grijpen een hand vol, kneden die tot een grote bal en stoppen die vervolgens met hand en al in hun mond. Niet direct het meest smakelijke gezicht. Vooral omdat die hand vervolgens weer in het gezamenlijke afwasteiltje / eetbak verdwijnt.

Voorzichtig probeer ik daarom mijn eigen domeintje af te bakenen in de rijst. Ik brand mijn vingers en snap niet hoe mijn tafelgenoten zo snel kunnen eten. Maar dat zal wel de oefening zijn - als je met z’n allen uit één bak eet, moet je snel zijn, wil je je portie veilig stellen. Ook al is het dan rijst met steentjes.

Bij Bouba

’s Avonds bereiken we de verharde weg. We kunnen overnachten in het dorp Negala bij Boubakar, een vriend van Fousseny. Verkoper van sigaretten, suiker, kolanoten, thee en paracetamol. Kinderen komen af en aan om één, twee of drie sigaretten voor hun vader, opa of oom te halen. Soms komt er iemand voor een pakje thee en een minizakje suiker, genoeg voor één pot thee.

Boubakar is blij met het gezelschap. Zijn vrouw is er een maand geleden van doorgegaan. Haar kleren heeft ze meegenomen. Haar kind en echtgenoot heeft ze achtergelaten. Boubakar heeeft sindsdien niets meer van haar vernomen. “Wat moet ik nou! Wie gaat er nu voor mij koken?” vraagt Boubakar zich wanhopig af.

Woensdag 4 januari: Negala

Fousseny en ik kunnen in een schuurtje slapen waar het verdacht sterk naar geit ruikt. Hoewel ik in eerste instantie de kriebels krijg van onze slaapplek, besluit ik er uiteindelijk nog een dagje te blijven hangen. Het is heerlijk rustig hier, met alleen af en toe een geit of een ezel die komt aanlopen. En naar dat geworstel over bergweggetjes ben ik wel even toe aan een pauze. Als ik half en half voorstel dat ik die avond wel kan koken, springt Boubakar meteen op om ingrediënten te halen. Eindelijk weer een vrouw in huis!


Onder toezicht van praktisch alle buurmeisjes maak ik op mijn benzinebrandertje pasta met tomaten en sardientjes. Niet direct een culinair hoogstandje, maar Boubakar is tevreden.

Angstaanjagend


Je hoort wel eens verhalen van Nederlanders die op reis gaan in Afrika en overal schattige zwarte kindertjes tegenkomen die steeds maar verwonderd hun witte huid willen strelen.
Ik heb eerder het omgekeerde effect. Op bijna elk erf waar ik aankom, loopt wel een peuter die bij mijn aanblik verstijft van schrik en niet ophoud met krijsen voordat ik uit het gezichtveld verdwenen ben.

Donderdag januari: Negala - Badinko, 91 kilometer

Fousseny heeft de bus terug naar Siby genomen en ik vervolg mijn tocht richting Senegal. Wat een luxe, dat asfalt...

Rare boom


Jager

In de buurt van het dorpje Badinko kom ik Ablei tegen (geen idee hoe je zijn naam schrijft). Hij heeft een jachtgeweer op zijn rug en een flink kapmes aan zijn fiets. Uit zijn jaszak steken de staart en pootjes van een dikke eekhoorn. Hij nodigt me uit om bij zijn familie thuis te overnachten.


Na een rondje door het dorp en een bezoek aan de dorpsouderen, mag ik bij het kampvuur komen zitten. Op het menu staat - helaas - niet de eekhoorn, maar en zanderige couscous met veel Maggi.

Na het eten volgt een familieberaad. Met zo'n vijftien man wordt besproken wat er moet gebeuren met de oudste dochter van de familie. Ze is hoogzwanger, maar haar man komt zijn verantwoordelijkheden als echtgenoot niet na. Kan zij terug op het erf van haar eigen familie komen wonen? Dat is de vraag die aan de orde is. De mannen houden lange monologen. De vrouwen luisteren met hun slapende kinderen op schoot. Ik knijp er stilletjes tussenuit. Bedtijd.