vrijdag 24 augustus 2007

Over de kop

Mijn relatie met Altrix (zie vorige bericht) is sinds afgelopen woensdag ietwat bekoeld. Ik was net op weg naar Rasinari voor een interview met de burgemeester toen Altrix achterrem het begaf op een steil landweggetje. De voorrem deed het nog wel en ik vloog over de kop.
Gelukkig ben ik er beter vanaf gekomen dan bij mijn laatste valpartij in Turkije, nu drie maanden geleden. Het vervelendste is dat mijn linkerarm, die net genezen was van de vorige kneuzing, nu opnieuw gekneusd is. Verder heb ik er alleen enkele blauwe plekken en schaafwonden aan overgehouden.

Mijn gastvrouw heeft me, na onderzoek met behulp van een wichelroede, enkele homeopathische middeltjes toegediend. Of het aan deze middeltjes of aan iets anders ligt weet ik niet, maar ik voel me nu, twee dagen na de val, al een heel stuk beter

Dat het voorlopig niet verstandig is om te fietsen, was meteen duidelijk en het kostte me wat moeite om eraan te wennen dat het vrije-fiets-gevoel even van de baan is. Maar goed, met mijn benen is niets mis. Voorlopig wandel ik dus :-)

maandag 20 augustus 2007

Enkele fotootjes

Altrix, Hans en Detlef


Enkele dagen nadat ik in Roemenie ben aangekomen, heb ik een mountainbike gekocht. Een hemelsblauw gevaarte van Hongaarse makelij dat de naam 'Altrix' draagt. Altrix blijkt al na het eerste ritje door de regen een aanleg tot roesten te hebben en ook het schakelen gaat niet altijd even vlotjes, maar ondanks deze kleine gebreken ben ik dolgelukkig met mijn nieuwe vervoersmiddel. Het openbaar vervoer hier in de regio is erg beperkt en de bergen nodigen uit tot fietsen.
Vrolijk scheur ik daarom vanuit Cisnadioara, het dorp waar ik nu woon, naar het internetcafe in Cisnadie (vier kilometer bergafwaarts), naar Rasinari (tien kilometer heuvelop, heuvelaf) en naar Sibiu, de European Capital of Culture 2007 (zo'n 15 kilometer verderop). Ik voel me zo vrij als een vogeltje.



Als ik op een dag twee Duitse vakantiefietsers, Hans en Detlef, tegenkom en ze me vragen of ik niet een stukje met hen mee wil fietsen, kan ik de verleiding niet weerstaan. Ik besluit twee vrije dagen op te nemen en mee te fietsen richting de hoogste pas van Roemenie in het Fagaras gebergte. Mijn Altrix kan zich niet bepaald meten aan de hybrides van Detlef en Hans, maar desondanks doorstaat hij de tocht kranig.







Hans en Detlef bestuderen de kaart. Links in beeld: Altrix.



Links:
Detlef doet de afwas


Rechts:
Hans eet een kilo bramen








Michelsberg
Cisnadioara is de Roemeense naam van het dorpje waar ik nu woon. De meeste inwoners noemen het dorp echter bij zijn oorspronkelijke Duitse naam: Michelsberg. Het dorp is in de 12de eeuw gesticht door de Saksen die destijds vanuit het gebied rond Luxemburg naar Transylvanie, ofwel Siebenburgen, emigreerden.
Lange tijd was Michelsberg een dorp waar de Saksen de overgrote meerderheid vormden. Er trouwde wel eens iemand met een Roemeen of met een Hongaar, maar de spreektaal in het dorp was en bleef Saksisch, een dialect van het Duits dat op het Luxemburgs lijkt. Op school werd in het Duits onderwezen. Roemeens was slechts één van de vreemde talen in het lespakket.
Pas na de revolutie in 1989 kwam er verandering in de samenstelling van de dorpsbevolking. Veel Saksen hadden het wel gezien in het door armoede geteisterde Roemenië. Ze pakten hun spullen bij elkaar en vertrokken naar Duitsland. Sommigen behielden hun huis in Michelsberg, anderen verkochten de hele handel.

Op zondagavond (05-08) ontmoet ik op straat een groepje vakantiegangers. Ze wonen in Duitsland maar zijn hier geboren. Bijna elke zomer komen ze terug naar Michelsberg om vakantie te vieren. Het groepje vakantiegangers bestaat uit drie mannen en een vrouw. Allemaal zijn ze rond de dertig. Ze waren nog maar kinderen toen ze naar Duitsland emigreerden maar hun hoofd zit vol goede herinneringen aan hun geboortestreek. Ze vertellen over hoe ze vroeger gingen sleeën in de heuvels, over hoe ze het dorpsschooltje op de hoek van het plein bezochten en over de ruilhandel die er bestond tussen de Saksen in Michelsberg en de zigeuners uit Prislop.
Helaas is het leven in Michelsberg veranderd gedurende hun afwezigheid. Door zachtere winters is er minder sneeuw om op te sleeën, het dorpsschooltje is gesloten en de uittocht van de Saksen heeft de ruilhandel met de zigeuners praktisch doen verdwijnen.
Ondanks het feit dat het leven in het dorp niet meer hetzelfde is als vroeger, komt dit groepje Saksen graag terug naar Michelsberg. En deze vier zijn niet de enigen. Elke zomer weer wordt het dorp overspoeld door voormalige inwoners. Het zijn niet alleen oude mensen die komen, nee, het zijn juist vooral de jongeren die hun geboortestreek bezoeken. Elk jaar weer is het als één grote reünie. ‘In Duitsland zien we elkaar nooit’, zegt Markus, één van de mannen die ik heb ontmoet, ‘daar wonen we verspreid door het land en hebben we allemaal onze eigen levens. Maar als we hier zijn is het altijd weer als vanouds.’
Markus is enkele dagen geleden in Michelsberg aangekomen samen met zijn jeugdvriend Frank. Ze logeren in het huis van Franks ouders, dat ze niet verkocht hebben toen ze naar Duitsland vertrokken. De mannen nodigen me uit voor een barbecue. In de tuin achter het huis zit al een groep jeugdvrienden aan een lange tafel. Er wordt gelachen, gegeten en gedronken. Uit de stereotoren klinkt schlagermuziek. Sommige aanwezigen zingen de tekst zachtjes mee.
'Zo deden we dat vroeger nou ook altijd', vertelt Franks vader, de voormalige timmerman van het dorp die de gasten nu overvloedig van bier en zelfgestaakte schnaps bedient. ' Altijd gezelligheid, iedereen die komen wil, kan aanschuiven. Zo doen we dat hier.'


De klokkenluider van Michelsberg


Frank is als jongen jarenlang de klokkenluider geweest van de evangelische kerk in het dorp. Hij luidde de klok elke ochtend om zeven en elke avond om acht uur en daarnaast op zondagen, bij begrafenissen en bij doopplechtigheden.
Op een avond weten we Frank over te halen om ons een rondleiding te geven door de kerk en de toren te beklimmen. Frank versiert de sleutel van de kerkdeur en even later beklimmen we de kerktoren. Deze is niet bepaald berekend op toeristische bezichtiging: de trapleuningen zijn wankel, de vloerplanken van de tussenverdiepingen zijn ongelijk en je moet oppassen niet met een voet in een gat tussen te balken te schieten. Bovendien valt, als we halverwege de toren zijn, het licht uit en moeten we in het donker verder - het schemert al buiten. Frank kent de toren echter als zijn broekzak. Hij windt nog even de klok op, een van zijn vroegere karweitjes, en dan komen we aan bij de klokken: een klok die automatisch het uur slaat, een kleine klok voor het dagelijkse luiden en een grote klok voor feestdagen.


Frank stuurt een smsje vanuit de klokkentoren


De grote klok

Als we weer terug beneden zijn, vinden we in de opslagruimte voor in de kerk tussen enkele vaandels en een bak met paasversieringen, het kinneke Jezus in zijn kribje. Markus vindt in een van de kerkbanken zijn oude gezangbundel. MARKUS staat er met kinderlijke blokletters in geschreven. Die neemt hij mee, als herinnering. Morgen zal hij er een andere voor in de plaats leggen.

De kortste weg naar Prislop

De kortste route van Cisnadioara naar Prislop (het dorp waar ik onderzoek doe) is door het bos. Als het regent is het beter een andere, minder steile route te nemen. Maar prachtig is het wel!





























Lang leve de televisie!


De inwoners van Prislop lijken soms vreemde prioriteiten te stellen. Daken zijn lek als een mandje, de erven zijn modderig en de hekken staan op instorten, maar geld wordt gestoken in een televisie en een schotel.


Ook Alina heeft een week geleden een televisie cadeau gekregen van haar vader. Als ik haar op een dag bezoek, zitten de kinderen geconcentreerd naar een Amerikaanse soap te kijken.
Tijdens een volgend bezoek, enkele dagen later, staat de tv echter uit.
'Is er iets mis mee?' vraag ik.
'Nee', antwoord Petre, Alina's man. ' Met de tv is niets mis. Het is de schotel die kapot is. Gisteren is de bliksem ingeslagen.'

Op bovenstaande foto zie je links overigens het gemeenschapshuis dat door de Spaanse organisatie is gebouwd, het ziet er prachtig uit maar helaas is het na twee jaar nog altijd niet in gebruik genomen.

woensdag 8 augustus 2007

Een eerste impressie van Prislop

Op pad naar Prislop

Op donderdag 2 augustus beklim ik het pad van Rasinari naar Prislop. Rasinari kan met recht een pittoresk dorpje genoemd worden: kleurrijke huizen met bloembakken, een kabbelend riviertje langs de hoofdstraat, keurig onderhouden waterputten, een gerestaureerde monumentale kerk temidden van een geplaveid pleintje. Prislop, het zigeunerdorp* waarnaar ik op weg ben, ligt slechts drie kilometer verderop in de heuvels. Het contrast met Rasinari is scherp. In Prislop zijn de straatjes modderig en onverhard en bladdert de verf van de huizen. Er is slechts één waterbron waar een flauw stroompje water uitkomt, er lopen varkens, paarden en kippen op straat en de daken van veel de huizen zijn er zo lek als een mandje.
Het pad tussen Rasinari en Prislop getuigt van de overgang van pittoresk naar armoedig. Het plaveisel wordt steeds grover en hobbeliger. Aan de rand van Rasinari houdt de bestrating helemaal op en is weg slechts verhard met een lading steenpuin. Naarmate ik Prislop nader, wordt het pad modderiger en de kuilen dieper. Ik moet er op passen niet uit te glijden of te struikelen.




Uitzicht op Prislop

Ik ben al een keer in Prislop geweest, twee dagen eerder. Die eerste keer bezocht ik het dorp in het kielzog van Lily, Anca (twee vrouwen die in Prislop projecten organiseren en uitvoeren) en Margriet (de water- en sanitatiespecialist van WECF – de organisatie waarvoor ook ik werk). De meeste mensen die ik tijdens dit bezoek tegenkwam, richtten al hun aandacht op Lily en Anca om hen eraan te herinneren dat hun dak nog steeds lekte, dat ze geld nodig hadden voor medicijnen of dat de elektriciteitsaansluiting niet naar behoren werkte. Ik hield me een beetje op de achtergrond om het gebeuren vanaf de zijlijn gade te slaan. Slechts af en toe mengde ik mij in het gesprek: ‘Goedendag’, ‘Hoe gaat het met u?’, ‘Ik kom uit Nederland’, ‘Het is erg warm’, ‘Hoe oud ben je?’, ‘Tot ziens!’. Het feit dat ik nog maar kort geleden begonnen ben Roemeens te leren, beperkte het aantal gespreksonderwerpen aanzienlijk. Dat was toen echter geen probleem: Lily en Anca waren er om het woord te doen.
Deze keer loop ik alleen de heuvel op en ik voel me een beetje gespannen. Zullen mensen het vreemd vinden dat ik alleen door het dorp kom wandelen? Hoe zullen ze reageren? Afstandelijk, ongeïnteresseerd, of juist nieuwsgierig? Sommige mensen zullen me misschien herkennen van het vorige bezoek, maar anderen zullen mijn aanwezigheid waarschijnlijk niet kunnen plaatsen. Alweer een buitenlander in het dorp? Bij wie hoort ze? Komt ze hier om geld te geven? Om daken te repareren? Om een kerk te bouwen?

Zullen mensen mijn aanwezigheid accepteren als ze doorhebben dat ik alleen maak kom om te kijken en om hier en daar een praatje te maken?
Zal de taalbarrière niet te groot zijn om überhaupt contact te leggen?

Vreemdelingen in Prislop

Ik vermoed dat er maar weinig niet-zigeuners zijn die Prislop bezoeken. De meeste Roemenen die ik hier tegenkom raden het ten sterkste af om zelfs maar één stap in een zigeunerdorp of zigeunerbuurt te zetten. ‘Je gaat naar een zigeunerdorp? Alleen? … Wil je dood?’ Sommigen relativeren het gevaar en zeggen: ‘Ach, het zijn ook niet allemaal slechte mensen.’ Wel voegen zij er vervolgens weer aan toe: ‘Maar ik vind je wel dapper, hoor!’
De afgelegen ligging van het dorp maakt een bezoek er ook niet aantrekkelijker op. Het dorp ligt in de heuvels aan een doodlopend pad. Met regen is het pad nauwelijks begaanbaar. Bovendien moet je het pad maar weten te vinden. Er zijn geen borden die de weg naar Prislop aanduiden.

Degenen die wel de weg naar boven wél weten te vinden zijn medewerkers van – hoofdzakelijk buitenlandse – hulporganisaties en particuliere weldoeners. In het dorp, dat slechts 300 inwoners telt, zijn op dit moment drie verschillende organisaties aan het werk. Tot de organisaties behoren WECF (de internationale gezondheids- en milieuorganisatie waarvoor ook ik werk), Codigex (een Roma-organisatie uit Spanje) en Harbour of Hope Ministries International (een organisatie van fanatieke evangelisten uit de Verenigde Staten).
Het zijn allemaal buitenlandse organisaties met buitenlandse medewerkers. Alleen Anca, één van de twee lokale partners van WECF, is een Roemeense.

Lily en Anca, de locale partners van WECF, hebben in Prislop verschillende projecten opgezet. Ze proberen de waterleiding die van een bassin in de bergen naar het dorp loopt te herstellen, ze organiseren cursussen op het gebied van hygiëne en volwasseneneducatie en hebben het elektriciteitsnetwerk in het dorp uitgebreid. Sommige projecten slaan aan, maar de reikwijdte van de projecten blijft meestal beperkt. Aan het volwasseneneducatieprogramma deden uiteindelijk maar zeven mensen mee. Vijf huizen zijn van elektriciteit voorzien.
Codigex, de Spaanse organisatie, heeft een relatief groot gemeenschapshuis de grond uit gestampt. Het staat twee jaar na de bouw ervan nog steeds leeg vanwege constructiefouten, maar Emilio Santos, de oprichter van Codigex, heeft grootse plannen met het gebouw. Hij wil een handjevol vrijwilligers optrommelen om het gemeenschapshuis te bemensen en er cursussen te geven. Het gemeenschapshuis moet een plek worden waar mensen samen kunnen komen en waar ze kunnen leren. Maar eerst moeten de problemen die door de constructiefouten worden veroorzaakt, verholpen worden. De komst van de vrijwilligers en de cursussen zullen dus nog even op zich laten wachten.
De derde organisatie, Harbour of Hope Ministries International, heeft gedurende de afgelopen jaren verschillende gezinnen geholpen door nieuwe daken voor hun huizen te bekostigen, en door mensen soms van voedsel te voorzien. Het verhaal gaat echter dat Keith Hering, de missionaris die Harbour of Hope Ministries in Prislop vertegenwoordigt, slechts die mensen helpt die bekeren tot zijn kerk.
Hoewel mij eerder ter ore was gekomen dat Keith Hering tegenwoordig niet meer actief zou zijn in Prislop omdat hij financieel aan de grond zou zitten, bleek dit gerucht tijdens mijn eerste bezoek aan Prislop onjuist. Hering is ondertussen een nieuw project begonnen: hij heeft een stuk grond opgekocht midden in het dorp en laat daar nu een relatief groot gebouw op zetten. Rond de bestemming van het gebouw heerst nog enige verwarring: de één zegt dat het een kerk zal worden, de ander denkt dat het gebouw bedoeld is als opslagplaats.

Naast deze organisaties is er tenslotte nog een particuliere weldoener in Prislop actief: een Zwitserse arts, Andreas Pfarrwaller, biedt getalenteerde kinderen in Prislop een beurs aan opdat ze na de basisschool naar het voortgezet onderwijs in Rasinari kunnen gaan.

Alles bij elkaar genomen, komen er relatief veel buitenlanders naar Prislop. Ze komen met hun eigen project, met hun eigen pot geld en met hun eigen zakken kleren, bouwmaterialen, lesboeken en snoepjes. De bewoners van Prislop zijn eraan gewend geraakt dat er bij de buitenlanders wat te halen valt. Lily waarschuwt me ervoor:

‘Je moet er rekening mee houden dat de zigeuners altijd op uit zijn om zoveel mogelijk geld uit je te persen. Altijd maar jammeren over hoe hard hun leven wel niet is. Ze proberen medelijden op te wekken en hopen je zo ver te krijgen dat je hen geeft wat ze willen. En als je dan de één iets hebt gegeven, komt er al snel een ander die zich achtergesteld voelt. Die ander zal zeggen dat hij het nog veel slechter heeft dan de degene die je hebt geholpen.’

Volgens Lily voeren veel zigeuners tegenover buitenlanders een toneelstukje op. ‘Het is niet zo dat ze het makkelijk hebben, maar tegenover buitenlanders doen ze alsof hun kinderen geen eten kunnen geven en dat niemand in het dorp hen wil helpen. Dat is gewoon niet waar. Ze hebben wel brood in huis en als wij [de buitenlanders] weg zijn, weet ik zeker dat mensen elkaar te hulp schieten. Ze zijn niet zo hulpbehoevend als ze zich doen voorkomen.’

‘Het leven hier is moeilijk’

Ik kom aan bij het dorp. De huizen zijn opgetrokken uit hout en leem. De daken zijn bedekt met golfplaten, dakteer, of metalen dakbedekking. Daken die recent met metalen platen zijn bedekt, schitteren oogverblindend in de zon. Oudere daken zijn bedekt met een roodbruine roestlaag.
Om de kleine erven hebben bewoners houten schuttingen of hekken van gaas geplaatst.





Een straatje in Prislop na een flinke hoosbui.

Ik ben nog maar net het dorp ingelopen als ik van achter een half geopend poortje ‘Buna ziua, goeiedag!’, hoor roepen. Ik kijk om en zie een dikke, vrolijke vrouw op me af komen. Ik heb haar en haar kinderen tijdens mijn eerste bezoek even ontmoet. Ik geloof dat ze Leana heet.
‘Buna ziua, doamna Leana, ce mai fateti? Mevrouw Leana hoe gaat het met u?’
Leana waggelt een beetje met haar hoofd. ‘Ach, het gaat, het gaat…’ Ze opent het poortje wat verder en laat me zien dat ze bezig is met de was. Op het erfje staat een oude witte wasmachine. De machine zit eruit alsof hij het al lang geleden heeft begeven. Leana bevestigt mijn vermoeden. ‘Met de hand’, zegt ze lachend, ‘de machine is stuk’ – en ze laat zien dat ze het reservoir van de wasmachine als wasteil gebruikt.

Leana heeft me binnen gevraagd. We zitten op de bank in de woonkamer, een kamer van ongeveer drie bij vier meter waarin naast twee slaapbanken slechts een kachel en een kleerkast staan. Aan de muur hangen twee wandkleden. Op het ene is Jezus afgebeeld met een lammetje over zijn schouders, op het andere is een grote moskee aan het water te zien. Ik vraag me af hoe die moskee in Leana’s huisje is beland.
Leana’s kinderen komen binnen rennen. Twee mooie kindjes met smerige oude kleren aan. Samuel is drie en zijn zus Elizabeta is wat ouder, vijf jaar. Beide kinderen komen bij ons op de bank zitten. Elizabeta kijkt geïnteresseerd mee in de woordenboekjes waarin ik af en toe een Roemeens woord opzoek, Samuel wipt een beetje op en neer.

Nu we binnen zitten, lijkt Leana’s stemming te zijn omgeslagen. Ze zucht, en zegt: ‘Het leven hier is moeilijk, heel moeilijk.’
Ze geeft mij even tijd om het woord greu ­– ‘moeilijk’ – op te zoeken in mijn woordenboek en vertelt vervolgens dat haar man een jaar geleden overleden is, dat ze zelf last heeft van hartkloppingen en dat haar zoontje Samuel ziek is.
‘Wat heeft hij dan?’, vraag ik.
Als antwoord beeldt Leana de ziekte van haar zoontje uit: ze doet alsof ze flauwvalt, gaat vervolgens rechtop zitten en laat zich dan weer achterover vallen op de bank.
Slaapziekte? Pfeiffer? Epilepsie? Ik weet niet op welke ziekte ze doelt, maar ik knik meelevend. Wat erg allemaal.
Leana knikt met me mee. ‘Heel moeilijk’, zegt ze, ‘en ik heb geen geld voor medicijnen. Geen geld voor medicijnen, geen geld voor eten...’ Leana schudt bedroefd het hoofd. Dan kijkt ze me aan. ‘Heb jij misschien iets lekkers bij je voor de kinderen? Een snoepje, of zo?’
Ik zeg dat het me spijt, maar dat ik niets bij me heb.

Terwijl ik bij Leana op de bank zit, realiseer ik me hoe voorspelbaar dit bezoek zich ontwikkelt: ik toon me op straat geïnteresseerd in Leana en haar bezigheden. Leana vraagt me naar binnen en neemt me in de privé-sfeer van de woonkamer in vertrouwen over haar moeilijke situatie. Vervolgens is het mijn taak om iets te geven. Nu vraagt ze nog om snoepjes, maar ik voel de volgende vraag, de vraag naar geld al aankomen.
Hoewel ik weet dat Leana het liefst geld zou krijgen, ben ik niet van plan om op dit moment iets anders te geven dan mijn medeleven. Het lijkt me niet dat het geven van geld mijn positie als onderzoeker ten goede zou komen en bovendien weet ik niet of ik überhaupt wel iets zou wíllen geven, nu er van enige wederkerigheid geen sprake is.

Als het me niet lukt om het gesprek een andere wending te geven, maak ik aanstalten om te gaan en bedank ik Leana voor haar gastvrijheid.
Leana ziet haar kans op een extraatje vervliegen en doet een laatste poging om mij te overtuigen van de ernst van haar situatie. Ze haalt een grote blikken doos van een plank aan de muur en begint erin te rommelen. Op het blik zijn dik ingepakte schaatsende kereltjes afgebeeld. Dit is kennelijk de plek waar Leana haar waardepapieren opbergt, want er komen allerlei formulieren, foto’s en documenten in plastic hoesjes uit tevoorschijn. Leana doorzoekt enkele hoesjes en vindt al snel het document dat ze zoekt. Ze geeft het aan mij. Het is een volgetypt a-4tje in het Roemeens. Leana maakt me duidelijk dat dit het bewijs van Samuels ziekte is. ‘Hij is echt ziek’, wil ze ermee zeggen. ‘Hij heeft echt medicijnen nodig en ik heb geen geld.’
Ik bestudeer het document nog even en geef het dan terug aan Leana.
Samuel zelf zit ondertussen op de bank met de foto’s te spelen. Hij husselt ze door elkaar en kraait van plezier. Als hij mij ziet kijken, houdt hij zijn handje omhoog en vraagt: ‘Bombo? Snoepje?’

Als Leana begrijpt dat ik niet van plan ben om geld te geven, begeleidt ze me teleurgesteld maar gelaten over het erf naar de straat. Bij de kapotte wasmachine, vraagt ze me of ik nog eens langs zal komen in Prislop. Op mijn bevestigende antwoord nodigt Leana me uit om nog eens langs te komen.
Ik zie er al naar uit.

‘Van mij!’

In plaats van verder door het dorp te gaan dwalen, besluit ik bij Manuela langs te gaan. Manuela is een meisje van een jaar of achttien dat Engels probeert te leren. Ik heb haar tijdens mijn eerste bezoek even ontmoet en heb haar voorgesteld dat we elkaar zullen helpen: ik help haar Engels te leren, zij helpt mij met mijn Roemeens.
Helaas blijkt Manuela niet thuis, ze is naar de markt in Sibiu om daar de bosbessen te verkopen die haar familie in het bos heeft verzameld.
Wie wel thuis is, is Manuela’s (groot-?)moeder, een vrouw met kleine venijnige oogjes en met een moedervlek op haar kin waar vier dikke zwarte krullende haren uitsteken. Ook haar heb ik tijdens mijn vorige bezoek al gezien. Die keer begon ze, op het moment dat ze Lily zag, te jammeren. Het ging over haar tanden, hoorde ik achteraf, over haar tanden die ze verloren was en over dat ze nu geld nodig had voor een prothese. Jammeren is precies het goede woord voor wat ze deed: met een hoog stemmetje, alsof ze half in tranen was, bleef ze maar jengelen. Toen Lily niets wilde geven gooide ze het op een andere toer. ‘Je ziet er zo mooi uit, Lily, je lijkt wel dertig’, zei ze terwijl ze Lily over haar wang aaide.
‘See, now she is trying to butter me up’, was Lily’s enige reactie. Lily is voor in de vijftig.

Als Manuela’s moeder mij ziet, begin ze niet te jammeren. Nee, ze bespaart zich de moeite en vraagt direct of Lily ook in Prislop is.
Als ik antwoord dat ik alleen ben, wrijft ze duim en wijsvinger tegen elkaar en zegt agressief ‘Doamna Lily, mevrouw Lily’. Ik begrijp dat ze vraagt naar het geld voor haar tandprothese.
Ik schud van nee. Ik heb geen geld voor haar meegenomen.
De vrouw dringt nog wat aan, maar als ze merkt dat ik niet te vermurwen ben, richt ze haar aandacht op de woordenboekjes die ik in mijn hand heb. Zonder te vragen pakt ze ze van me af. ‘Voor Manuela’, constateert ze.
‘Hee!’, roep ik kwaad. Ik wijs naar de woordenboekjes en tik me op de borst. ‘Van mij!’ Eerst weigert ze de boekjes terug te geven, maar als ik blijf aandringen reikt ze me de boekjes onwillig aan.
Ik zeg dat ik een andere keer terugkom om Manuela te spreken en maak me dan snel uit de voeten.

‘Tafelkleed, raam, Nivea, bank’

Even verderop in de straat heeft zich een groepje mensen verzameld: één man met een baby op de arm, enkele vrouwen en een paar kinderen. Leana staat er ook bij. De man met de baby heb ik eventjes gesproken toen ik op weg was naar Manuela. Hij is degene die me nu gebaart te komen.
Als ik bij het groepje aankom word ik aangesproken door een vrouw die gekleed gaat in een mintgroene joggingbroek en een wit kanten hemdje.
‘Do you speak English?’, is het eerste dat ze me vraagt.
De vrouw, Alina, blijkt één van de weinige inwoners van Prislop te zijn die Engels spreekt. Als ik bevestigend antwoord op haar vraag, snelt ze naar binnen om haar woordenboek en haar Engelse leerboek te halen, zodat ik deze kan bekijken. In het leerboek staat op de eerste blanke pagina iets in het Roemeens geschreven. Het tekstje is ondertekend door Andreas Pfarrwaller, de Zwitserse arts die getalenteerde kinderen in Prislop ondersteunt met een beurs. Kennelijk voorziet hij mensen ook van leerboeken.
De tweede vraag die Alina me stelt, is: ‘Are you a Christian?’
Bij deze vraag moet ik meteen denken aan Mr. Keith en zijn missie en Prislop. Is Alina één van zijn bekeerlingen?
Als antwoord zeg ik: ‘een beetje maar’. Het is een leugentje dat ik op reis zo vaak gemaakt heb dat het er zo uitfloept. Tijdens eerdere reizen in Turkije kreeg ik steeds weer verbijsterde reacties als ik zei dat ik geen specifieke religie aanhing. Daarom heb ik me maar aangewend om te zeggen dat ik katholiek ben maar dat ik maar zelden naar de kerk ga.
Hier was zo’n leugentje helemaal niet nodig geweest. Hier in Roemenië is het niet vreemd om niet gelovig te zijn.

Alina lijkt me een vriendelijke vrouw. Ik ga daarom graag met haar mee als ze me binnen vraagt. Het blijkt dat de man met de baby op zijn arm Alina’s echtgenoot is. Hij heet Petru en de baby Eduardo.
Het huis van Alina en Petru bestaat uit één kamer. De kamer is slaapkamer, woonkamer en keuken in één. Een badkamer of washok heeft bijna niemand hier. Als mensen zich al wassen, gebeurt dat op het erf, denk ik.
Zoals bij Leana thuis, staan ook in deze kamer twee slaapbanken en een kleerkast. In de ene hoek is een kachel ingebouwd waarop gekookt kan worden en in de andere hoek staat een koelkast. Voor het enige raam in de kamer staat een tafel. Het meest opvallende meubelstuk in de kamer is echter een pronkkast van gelakt hout met onderin laden en bovenin deurtjes met glazen ruitjes. Achter de ruitjes staan versierde glazen en een koffieservies. Naast de koelkast zijn deze pronkkast en de het servies zijn de enige voorwerpen in de kamer die iets van luxe uitstralen.
Alina vertelt met enige trots dat ze drie talen spreekt: ‘Roemeens, Engels en de zigeunertaal’. Die zigeunertaal, het Romani, heeft ze als kind geleerd toen ze nog in Sibiu, de grote stad vijftien kilometer verderop, woonde. Hier in Prislop spreken mensen alleen Roemeens, geen Romani. Engels heeft ze voor het belangrijkste gedeelte opgepikt door als kind en tiener veel Amerikaanse films te kijken. Ze woonde toen nog bij haar oma die een televisie thuis had. Via de televisie heeft Alina ook een beetje Spaans opgepikt. De Spaanse ‘telenovelle’ is in Roemenië heel populair.
In Sibiu bij haar oma was het leven makkelijker, herinnert Alina zich. Daar had ze tenminste stromend water in huis, kon ze televisie kijken en kon ze gemakkelijk aan werk komen.
Alina was zeventien toen ze met Petru in Prislop ging wonen. Sindsdien zijn er tien jaar voorbijgegaan. In die tijd hebben ze drie kinderen gekregen: twee meisjes en een jongen. De meisjes zijn zes en drie jaar oud en het jongetje drie maanden. Het hele gezin leeft, slaapt, eet en speelt in deze kamer. ‘We zijn altijd weer blij als het zomer is’, zegt Alina lachend, ‘dan kunnen we naar buiten.’

Het is best gezellig om hier bij Alina en Petru op de bank te zitten. Ik heb de kleine Eduardo op schoot en vertel waarom ik naar Prislop ben gekomen. Alina vertelt over Mr. Keith die zijn kerk of opslagplaats aan het bouwen is en over de Spanjaard die bezig is met zijn gemeenschapshuis.
Petru, die geen Engels spreekt, neemt de taak op zich om mij enkele woorden Roemeens te leren. Hij wijst voorwerpen in de kamer aan en zegt dan het Roemeense woord: tafelkleed, raam, gordijn, Nivea (hij wijst naar het potje bodylotion bovenop op de pronkkast), bank. Zijn oudste dochtertje, Adina, kijkt mij met grote ogen aan als ik de woorden die haar vader zegt, probeer te herhalen. Enthousiast neemt ze zijn de taak over. In een tweedehands kleurboek dat ze ooit van Anca (de Roemeense hulpverleenster van WECF) heeft gekregen wijst ze figuren uit Jungle Boek aan: tijger, beer, jongetje, slang.
Mijn eerste echte Roemeense les.



Het hele gezin. boven Petru met de kleine Eduardo en Alina met Paula, de jongste dochter. Rechtsonder mijn Roemeense lerares, de zesjarige Adina


In tegenstelling tot de twee eerdere bezoekjes die ik deze dag heb afgelegd, heb ik het gevoel dat ik hier bij Alina thuis min of meer als een gewone gast wordt gezien en niet als een potentiële geldschieter. Ik neem aan dat Alina en Petru wel zullen hebben bedacht dat een vriendschap met een buitenlandse nooit kwaad kan, maar dat neemt niet weg dat hun vriendelijkheid oprecht lijkt te zijn. En bovendien, ik heb zelf ook zo mijn eigen agenda: ik hoop via Alina meer te weten te komen over Prislop en de projecten die er worden georganiseerd.
Slechts één keer vraagt Alina mij om een gunst. Ze vraagt me tegen Lily kan zeggen dat haar dak gerepareerd moet worden. Alina laat me zien dat er gaten in het dakteer zitten en dat de muren vochtig zijn. Als het regent lekt het dak vooral boven de kleerkast. De kleren op de bovenste plank zijn altijd vochtig.
Ik beloof Alina dat ik het bij Lily ter sprake zal brengen, maar zeg er meteen bij dat ik haar niets kan beloven. Ik weet niet of Lily geld heeft en waar ze het aan wil besteden. Alina zegt dit te begrijpen.

Bij het afscheid vraag ik of ik nog eens langs mag komen. Misschien wil Alina mij het dorp laten zien en kan ze me nog eens iets vertellen over het leven hier?
Ik ben van harte welkom. Het liefst moet ik enkele dagen later terugkomen. Petru zal namelijk de volgende dag de bossen in te gaan op bosbessen te verzamelen. Waarschijnlijk zal hij drie dagen wegblijven. Het zou leuk zijn als ik langs zou komen als Petru weer terug was, zegt Alina, dan zou ik meteen een zakje bessen kunnen meenemen.

Even later wandel ik het dorp uit en begin ik aan de afdaling naar Rasinari. Ik ben tevreden over mijn tweede bezoek aan het dorp. De eerste contacten zijn gelegd. Het begin is gemaakt.


* In navolging van iedereen die ik hier spreek – inclusief de zigeuners zelf – gebruik ik hier de politiek incorrecte term ‘zigeuners’ in plaats van ‘Roma’.