dinsdag 21 april 2009

"In de bergen word je vermoord!"

Drempelvrees

In Borujerd besluit ik om eens een moskee te bezoeken. Terwijl ik over het algemeen redelijk makkelijk gebouwen binnenstap op zoek naar een wc, een kopje thee, een maaltijd of een praatje, overvalt me een soort drempelvrees op het moment dat ik voor een moskee sta. Ik ben geen geroutineerde moskeeganger en weet niet goed hoe ik me moet gedragen in een moskee. Je moet je schoenen uitdoen bij de ingang, dat weet ik, maar mag je binnen foto's maken? Mag je zomaar overal rondlopen, of niet? Wat doe je als er mensen zitten te bidden?
Voor de deur van de moskee in Borujerd neem ik het zekere voor het onzekere en vraag ik aan enkele vrouwen die net naar buitenkomen of ik naar binnenmag. “Natuurlijk”, is het antwoord en een geprekje over wie ik ben en wat ik hier doe volgt. Ondertussen trek ik mijn schoenen uit even later stap ik de naarbinnen.
De moskee, die later geen moskee blijkt te zijn maar een heilige plek waar een geestelijke begraven is, ziet er van binnen uit als een soort kermisattractie. De koepel is helemaal versierd met spiegeltjes en lijkt net een grote omgekeerde discobal. In het midden van de ruimte staat een groot kitscherig goudkleurig hekwerk dat door de moskeegangers gekust en gestreeld wordt. Achteraf begrijp ik dat achter dat hek het graf van de geestelijke te vinden is, maar dat heb ik tijdens mijn bezoek nog niet door. Het gouden gevaarte is versiert met roze en groene lampen.
De ruimte is door een scherm in tweeen gedeeld. Zonder dat ik er erg in had, ben ik aan de goede kant van het scherm, aan de vrouwenkant, beland. Uit de hoekpunten van het scherm steken twee rose-groen-blauw-gele plumeaus. Ik ben er niet zeker van of die daar zijn geplaatst of om praktische redenen of als versiering. Ze passen in ieder geval wel goed in het interieur.
Op de tapijten die op de grond liggen, zitten her en der groepjes vrouwen, de meesten in een zwarte chador. Sommigen zitten alleen, anderen zitten in groepjes te kletsen. De sfeer is eerder die van een buurthuis dan van een spiritueel centrum. Terwijl ik wat ronddrentel voel ik een heleboel ogen in mijn rug prikken. Ik glimlach wat en ga dan tegen een muur op mijn hurken zitten om de boel te kunnen overzien.
Een minuut later ben ik omringd door zeven nieuwsgierige vrouwen die wel zin hebben om wat te keuvelen. Twee van de vrouwen zijn van mijn leeftijd, de rest is boven de vijftig. Allemaal hebben ze hun zwarte chador maar half om zich heen geslagen, hier in het vrouwengedeelte hoeven ze niet bang te zijn voor mannenblikken. En van de jonge vrouwen heeft een wolk van een baby bij zich. De acht maanden oude Mohamad Amid ligt met grote ogen voor zich uit te staren.
De dames zijn geinteresseerd in alles wat met fietsen en reizen te maken heeft en nodigen me uit om bij hen te komen logeren. Ook krijg ik van 鳬n van hen een onverwacht compliment, mijn hejab, zegt ze, is heel goed. Ze wijst naar mijn hoofddoek waar geen plukje haar onderuit steekt en knikt goedkeurend.
Als ik me eens eenzaam voel op reis, zo bedenk ik me, moet ik maar een moskee opzoeken, want het is hier eigenlijk best gezellig.

Alleen over straat


Het begint donker te worden en ik ben op zoek naar een restaurant. Iraniers weten hun restaurants goed te verstoppen en ik heb mijn ogen op scherp staan om ergens het bordje 'restaurant' in het Farsi te spotten. De straat die op mijn kaart een hoofdweg leek, is rustiger dan gedacht en het restaurant waar 鳬n van de vrouwen in de moskee me op had gewezen is nergens te bekennen. Ik bedenk me dat ik maar wat brood en groenten moet kopen zodat ik zelf een maaltje kan bereiden op mijn hotelkamer. Maar Iraanse bakkerijen lijken wat dat betreft nogal op Iraanse restaurants. Als je ze nodig hebt zijn ze onvindbaar of gesloten.

Terwijl ik wat in mezelf loop te mopperen, komen er twee mannen op een motor aangereden over het voetpad. Ze stoppen naast me en beginnen het een en ander te roepen “ Hee, waar kom je vandaan? Spreek je Farsi?”
Hun houding staat me niet aan en ik loop door zonder te reageren. De mannen keren hun motor om en komen langs me rijden terwijl ze commentaar leveren en vragen stellen. Opeens ben ik me er sterk van bewust dat ik in een wel erg rustige straat loop terwijl het donker begin te worden.
We passeren een gebouw dat door militairen bewaakt wordt. Daar blijf ik stilstaan. De mannen stoppen ook.
Gom sho”, zeg ik “ga weg.” Maar de mannen gaan niet weg.
Ik zeg het nog een keer en langzaamaan druipen de mannen af. Ik zie echter dat ze een stukje verderop weer blijven stilstaan.
Achter me gaat het hek open. Een militair komt naar buiten. Hij heeft een portie eten bij zich die hij kennelijk ergens naartoe moet brengen. Hij loopt de kant uit waar ik ook heen moet en ik loop achter hem aan. Waar de mannen met de moter stilstaan gaat de militair weer een hek binnen. Ik zie nu dat de mannen met een andere militair staan te praten. “Police!”, roepen ze lachtend, als ik hen voorbij loop.
Ik zet er nu stevig de pas in. Nog even rechtdoor, dan rechtsaf, dan nog een paar honderd meter lopen en dan ben ik weer op de hoofdweg. Daar is het druk met mensen.
Nu pas realiseer ik me echt dat mensen het niet gewend zijn dat een vrouw hier 's avonds alleen over straat gaat. Als een vrouw a alleen is, neemt ze een taxi. Een Iraanse vrouw gaat in een stadje als Borugerd 's avonds niet alleen een blokje om op zoek naar een restaurant. In de ogen van de mannen ben ik waarschijnlijk een heel vreemd verschijnsel en dat vinden ze wel interessant. Ik ben daarom ook niet echt bang voor de mannen. Ze zitten me gewoon te jennen.
Hoewel ik niet echt bang ben, ben ik wel kwaad. Kwaad omdat je hier kennelijk niet alleen over straat kan, kwaad omdat die kerels zo'n seksistische ongeemancipeerde lui zijn. Omdat ze mij niet respecteren als ik zeg dat ze op moeten hoepelen. Omdat ze me uitlachen. Omdat die sullige militair hen niet tot de orde roept en er wat schaapachtig bij blijft staan kijken.
Normaalgesproken kan ik er wel tegen als mensen er raar van opkijken als ik langs kom gefietst. Ik snap ook wel dat een fietsende vrouw in Iran een vreemd verschijnsel is. Maar voor de eerste keer tijdens deze reis trek ik het me wel aan dat mensen me naroepen. De mannen voelen het aan een zetten hun getreiter daarom nog wat extra aan. Ze blijven langs me rijden en blijven dingen roepen. Terwijl ik stevig doorstap, pak ik mijn telefoon uit mijn tas en doe ik alsof ik de politie bel.
Eenmaal op de hoofdweg glijdt de spanning van me af. De mannen staan me nu op de hoek op te wachten samen met een paar anderen en roepen weer wat. “Godverdomme, donder toch een eind op!”, roep ik in het Nederlands terug. Daarna stap ik een winkel is om wat groenten te halen en daarna in een andere winkel om kaas en brood te kopen. In beide winkels wordt ik met de grootste hoffelijkheid behandeld.
Even voordat ik mijn hotel binnenstap komt nog 鳬n keer het stel op de motor langs gezoeft: “Sorry, missus!”, roepen ze lachtend. Gelukkig kan het me al niet meer zoveel schelen.

Khubi? Kojai?
(Gaat het goed? Waar ben je?)


Ik sms wat af op een dag. Hoewel de berichten uit Nederland nog steeds niet willen doorkomen, loopt het Iraanse smsverkeer via mijn Irancell SIM-kaart zonder problemen. Elke avond laat ik minstens vier van Iraanse kennissen per sms weten waar ik ben en of het goed met me gaat. Veel meer kan ik ook niet schrijven, want mijn Farsi is nog niet zo goed dat ik erg uitgebreide verhalen kan schrijven. De betreffende kennissen berichten op hun beurt over hun doen en laten.
Tussen al die sms over koetjes en kalfjes, laat af en toe iemand zich opeens van zijn poetische kant zien:
'Give laugh to all but smile to one. Give cheeks to all but lips to one. Give love to all, but heart to one. Let everybody love you but you love one.'

Verantwoordelijk


Ik mag het hotel niet verlaten. De schoonmaker gaat voor het trapgat staan. Ik mag niet alleen op pad van hem en van de receptioniste. De receptioniste wil iemand bellen, Ik vermoed de politie. Waarom? Om hen ervan op de hoogte te stellen dat ik het pand verlaat? Of om me te laten begeleiden?
De telefoon doet het niet. De schoonmaker wordt er met een telefoonkaart op uit gestuurd om buiten vanuit een cel te gaan bellen.
“Ik ga alvast mee naar buiten”, zeg ik. Eenmaal buiten kan ik me in ieder geval snel uit de voeten maken in het geval dat ze echt moeilijk gaan doen. Ze kunnen me hier toch niet opsluiten? De schoonmaker en de receptioniste vinden het maar niets dat ik “alvast” naar buiten ga, maar kunnen me niet tegehouden nu de schoonmaker zelf de trap af moet.
Eenmaal beneden beloof ik hem dat ik hier zal blijven wachten tot hij terugkomt. Hij kijkt mij wat wantrouwend aan, maar loopt dan toch weg, richting de telefooncel.
Ik houd me aan mijn woord en wacht het telefoontje van de schoonmaker af. De overbezorgdheid van de receptioniste en de schoonmaker komt voort uit allemaal goede bedoelingen en als het niet nodig is, wil ik hen liever niet voor het hoofd stoten.
Terwijl ik wacht, maak ik een praatje met de boekhandelaar wiens winkel zich onder mijn hotel bevindt. Ik leg hem uit waarom ik hier sta te wachten: “Ze willen me niet alleen de deur uit laten gaan.” Als antwoord zoekt hij een woord op in een woordenboek dat hij van een plank in zijn winkel haalt. Hij wijst me het woord aan: “responsibility”, staat er.

De schoonmaker komt terug. “Waar wil je heen?”, vraagt hij.
“Naar het park”, antwoord ik.
“Wacht even, dan regel ik een taxi voor je.”
“Nee dank je, dat hoeft niet, ik ga graag te voet”, zegt ik. Het is prachtig weer en ik wil gewoon wat door de stad wandelen.
“Niet te voet, ik regel een taxi. Veel te ver”, brengt de schoonmaker er tegenin.
Ik zoek naar een compromis en zeg: “goed, dan ga ik met de fiets. Is dat in orde?”
De schoonmaker denkt even na en stemt dan in. Op de fiets mag ik wel.

In het park

Op vrijdag is er in de bazaar van Borujerd maar weinig te beleven. Bijna alle winkels en stalletjes zijn dicht. De Iraanse vrijdag is als de Nederlandse zondag en de veel mensen zitten in de moskee of thuis aan de vrijdagslunch. Anderen gaan naar het park om te picknicken.
Ikzelf heb een watermeloen gekocht en ben vervolgens ook naar het park gegaan. Daar klets ik wat met de negenjarge Mahya die ook een fiets heeft en die ongeveer even goed Engels spreekt als ik Farsi. Ze blijkt een goede docente en ik steek heel wat op van onze conversatie. Terwijl we onder goedkeurend oog van haar familie, die even verderop zit, mijn watermeloen paraat maken, kijken we naar een groepje jongens dat met veel vertoon enkele acrobatische toeren uithaalt. De jongens maken salto's, klimmen op elkaars schouders, maken flikflaks en radslagen en tollen rond op hun hoofd. Even later beginnen ze te volleyballen. Ondertussen werpen ze steelse blikken naar voorbijkomende groepjes meisjes en naar mij, de buitenlandse met de fiets.
Even verderop is het een drukte van belang op het pleintje met felgekleurde speel- en fitnesstoestellen. Niet alleen kinderen, maar ook vrouwen en vooral veel oudere mannen zijn bezig met arm-, been- en buikspieroefeningen. Met name van de vrouwen had ik niet verwacht dat ze zich hieraan zouden wagen. Tegelijkertijd valt me op dat veel hele jonge meisjes al een hoofddoekje op hebben. Soms zijn ze nog maar een jaar of vier.
In het park is het kijken en bekeken worden en puberaal gedrag is, ook onder de twintigers, niet van de lucht. Af en toe landt er een volleybal een meter naast me, wel heel ver uit de buurt van het afgezette volleybalveldje waar de mannen en jongens aan het spelen zijn. Die bal wordt dan even later opgehaald door een van de jongens, terwijl de rest besmuikt lachend staat toe te kijken.
Soms komt strijkt een van de mannengroepjes vlak bij me neer. Ik hoor de mannen aan elkaar vragen of ze Engels spreken, of ze weten waar ik vandaan kom. Op straat wordt ik vaak direct aangesproken maar hier in het park durft, behalve de negenjarige Mahya, niemand het aan. In het park blijft het bij blikken.

“In de bergen word je vermoord”

Stop! Ga niet verder! Keer om! ... Rijdens mijn tocht vanuit Borujerdmoet ik regelmatig aan de Eftelingactractie de Fata Morgana denken. Daar worden bezoekers indringend gewaarschuwd niet verder te gaan, voordat ze met hun bootje de oosterse werelden indrijven.
Ik wil deze dag van Borujerd naar Chaghalvandi, een stadje in de bergen op de weg naar de grote stad Khorramabad. Op mijn kaart ziet de weg eruit als een rustige weg. Wel verhard, maar niet erg druk. Ideaal om over te fietsen dus. De afgelopen twee weken heb ik noodgedwongen vooral over grote doorgaande wegen gefietst en ik heb behoefte aan wat minder auto's, wat meer rust en wat meer natuur om me heen.

Ik ben de stad nog niet uit of er stopt een auto voor me. Twee mannen stappen uit. Het eerste wat ze zeggen is dat ik niet deze weg in moet gaan. “Waar wil je heen? Naar Khorramabad?”
Ik antwoord van ja.
“Dan moet je zo niet gaan. Dit is een slechte weg. Die gaat de bergen in. Ga liever de andere kant op.”
“Maar de bergen zijn mooi”, zeg ik in mijn beste Farsi.
De mannen blijven aandringen dat ik omkeer. “Langs deze weg zijn geen tankstations, geen restaurants!”
“Oh, maar ik heb genoeg eten bij me voor de lunch”, verzeker ik hen. De mannen sputteren nog wat tegen maar als ik voet bij stuk houd, stappen ze hoofdschuddend de auto in.

Het is niet de eerste keer dat me wordt ontraden om bepaalde weg te nemen. Tijdens mijn reizen door Turkije overkwam het me continu. Ik sta in zo'n geval altijd voor een lastig dilemma. Aan de ene kant stel ik de kennis van de lokale bevolking op prijs. De mensen die hier wonen, zullen wel weten welke weg goed begaanbaar is en welke niet. Van de andere kant hebben de mensen die mij goedbedoeld van advies voorzien doorgaans geen klap verstand van fietsen. Ze begrijpen niet dat ik de voorkeur geef aan een kleine, rustige weg boven een drukke doorgaande weg, ook als de eerste wat steiler en kronkeliger is.

Terwijl ik verder fiets over de kronkelweg naar Chaghalvandi ben ik blij dat ik me niet door de mannen heb laten overreden om toch over de hoofdweg te gaan fietsen. Ik rijd door frisse groene velden aan de voet van de bergen en geniet van het lijnzaad dat in bloei staat, van de koeien in de wei en van de weg die rustig de bergen in slingert.
Ik ben echter nog geen tien kilometer verder als mijn aandacht wordt getrokken door een witte Peykan – de Trabant van Iran – die mij eerst voorbijsteekt, dan met een slakkegang voor me blijft rijden, dan, als ik de auto inhaal, vlak achter me blijft rijden en me vervolgens weer voorbijsteekt. Na een poosje stopt de auto en de chauffeur gebaart me halt te houden.
Ook deze man – dik met flinke snor – vertelt me dat ik beter moet omkeren. Als ik hem vraag waarom, geeft hij dezelfde argumenten als mijn eerdere adviseurs. Het is geen goede weg, veel te rustig en hij gaat de bergen in.
Deze man is echter aanhoudender dan de eerdere twee. Als ik vrolijk zeg dat ik wel van bergen houd, gooit hij nog een extra argument in de strijd. Eerst begrijp ik niet wat hij zegt, maar met een beetje gebarentaal wordt het me overduidelijk wat de man bedoeld. Hij zet twee vingers tegen zijn hals en maakt een snijbeweging.
Als je verder gaat over deze weg, word je vermoord. Of, wat hij meer waarschijnlijk bedoelt: hier in de bergenlopen heel wat gevaarlijke mensen rond.
Mij lijkt dat nogal overdreven, maar de man houdt aan. Hij maakt nog een paar keer de snijbeweging. Een andere man ziet ons staan praten en komt erbij staan. Hij wordt door de dikke man met de snor bijgepraat en knikt instemmend. Hij maakt van zijn hand een revolver en roept lachend: 'pafpafpaf.'
De mannen leggen me de keus voor: of omkeren en terug gaan naar Borujerd, of achter de dikke man in de Peykan aanrijden tot we weer op de hoofdweg zijn.
Ik twijfel. Eigenlijk wil ik gewoon verder. Ik geloof er niets van dat er daar in de bergen opeens allemaal mannen met messen en geweren achter een rotsblok vandaan komen stappen om mij te vermoorden. Volgens mij zit het probleem hem er eerder in dat die mannen het maar een raar idee vinden dat een vrouw kan besluiten om alleen te gaan fietsen. Maar tegelijktertijd doen de waarschuwingen me wel wat. Wat als ze gelijk hebben, op welke manier dan ook?
De mannen zien dat ik nog steeds twijfel. “Goed. Als je wil gaan, ga dan”, zegt de snor plotseling bars, “maar...” en hij snijdt zich nog eens denkbeelding de keel door.
Daar kan ik niet tegenop. “Goed dan, ik ga terug naar de hoofdweg. Welke kant moet ik op?”
De snor knikt goedkeurend. “Op de hoodfweg zijn heel veel auto's”, zegt hij blij, alsof dat iets is om naar uit te kijken.

Achtervolgers

De leuke kant van het rijden om een grotere doorgaande weg is het sociale contact met de andere weggebruikers. Er wordt veel getoeterd en gezwaaid. de hoofddoekjes op de achterbank van personenauto's draaien giechelen zich om in hun stoel bij het voorbijgaan. Uit het raampje van vrachtauto's verschijnt regelmatig een hand met daarin een thermoskan of een fles alcoholvrij bier. “Zin in een pauze?”
Niet alleen vrachtwagenshauffeurs zijn nieuwsgierig, maar ook de voorbijgaande politiemannen. Ik word regelmatig staande gehouden om wat vragen te beantwoorden. Meestal gaat dit er heel vriendelijk aan toe, soms wat autoritair.

Na mijn ommetje over de bergweg vanuit Borujerd, fiets ik nog maar een kilometer of tien over de hoofdweg richting Dorud als ik door een politiepick-up truck aan de kant word gezet. De politiemannen zijn vriendelijk, charmant zelfs. Na een paar vragen zegt de agent met de hoogste rang van het stel enthoustiast: “Wij geven je een escorte!”
“Oh, maar dat hoeft niet hoor!”, antwoord ik snel. Ik heb in de afgelopen weken al vier keer een politie-escorte gehad. Ik zie er het nut niet echt van in en bovendien fiets ik liever alleen. “Nou, we doen het graag, het is onze plicht”, antwoordt de agent. “Na u”, gebaart hij.
Vijfentwintig kilometer lang blijven de agenten achter me aanrijden. Soms, als de weg stijl omhoog gaat, met een slakkengang van negen kilometer per uur.
Aan de kant van de weg staat een man me te filmen met zijn mobiele telefoon. Ik zwaai even. Mijn achtervolgers hebben de man ook gezien en via mijn achteruitkijkspiegel zie ik dat de politiewagen halt houdt en de agenten met de man in gesprek gaan. Is het verboden om fietsers te filmen? Of is het verboden om vrouwen te filmen? Moet de man zijn filmpje weggooien? Of krijgt hij een bekeuring? Ik zou het wel willen weten, maar tegelijktertijd wil ik er liever niets mee te maken hebben. Ik fiets dus door alsof er niets aan de hand is.
Na die vijfentwintig kilometer rijden we een ander dictrict binnen. Hier staat een andere politiewagen, deze met wel drie agenten, klaar om mij verder te begeleiden naar Dorud. Ik vind het grote onzin en vraag me af of de agenten niet wat beters te doen hebben, maar ik kan er ook wel om lachen.

Een politie-escorte maakt het fietsen iets minder vrijblijvend. Elke beweging wordt waargenomen. Met een politie-escorte zwaai ik minder opzichtig naar toeterende vrachtwagenchauffeurs of andere voorbijgangers. Je weet immers niet wat de politie daarvan zou vinden. Afstappen en een bosje opzoeken om even achter te gaan plassen, is evenmin een optie.
Na negen kilometer flink doorfietsen met mijn tweede escore, ben ik toe aan een pauze. Ik steek mijn rechterhand uit om richting aan te geven en rijd de berm in. Ik heb een halve watermeloen op mijn achterdrager liggen en ik zie er al een poosje naar uit om die op te gaan eten. De agenten kijken toe hoe ik bord, mes, watermeloen en zitlap uitstal. Een van hen gaat bij een theehuis in de buurt een stoel voor me halen. Daarna hangen ze wat tegen de wagen en wachten ze. Ik bied ze een stuk meloen aan, dat ze na drie aansporingen aanvaarden.

Sommige Iraanse politiewagens zijn uitgerust met een luidspreker, waarmee de inzittende agenten bevelen afvuren op de buitenwereld. Ik vind het heel naar en agressief overkomen. Het Iraanse verkeer mag dan chaotisch zijn – de getetterde bevelen maken het er niet prettiger op om je op straat te begeven.
Mijn achtervolgers gebruiken de luidspreker graag. Als een automobilist zonder naar links te kijken vlak voor min fiets vanuit een zijstraat de hoofdweg oprijdt, schrik ik harder van het gekwek uit de luidspreker dan van de manoeuvre van de auto, die ik al van verre had zien aankomen.
Met gekromde tenen rijd ik verder. Op deze manier trek ik liever niet de aandacht.

De agenten leveren me af bij een hotel in Dorud, het stadje waar ik, sinds Chaghalvandi niet meer op de route ligt. wil overnachten. De agenten gaan mee naar binnen, want ze kennen de eigenaar. Als ik het goed begrepen heb, heeft de eigenaar een hoge rang in het plaatselijke politiecorps. Het hotel lijkt me aan de dure kant en ik stribbel wat tegen, maar de agenten zeggen dat ik me geen zorgen hoef te maken. Ik ben hier te gast. Al snel blijkt dat ik inderdaad een gratis overnachting aangeboden krijg. Ook wordt het duidelijk dat de mannen van het hotel, en met name de hoteleigenaar / hoofdagent, het maar niets vinden dat ik alleen aan het fietsen ben. Ze vragen waar ik van plan ben naartoe te gaan en zeggen dat ik veel beter met de bus zou gaan.

De hoofdagent en de receptionist van het hotel begeleiden me naar mijn kamer. De receptionist heeft hele lichte ogen en een rossige baard die zijn ontzettend brede kaak accentueert. Hij zou het goed doen als gemene maar domme kracht in een actiekomedie.
Het hotel straalt vergane glorie uit. De kamer die ik krijg toegewezen is weliswaar de meest luxe kamer die ik tot nu toe heb gehad in Iran, maar de tapijten zijn versleten, de spiegel is gebroken, de douchekop is gerepareerd met behulp van een plastic zakje, de leuning van de luie stoel is kapot en de lak bladdert van het meubilair.

Na me gedouched te hebben, wil ik even de stad in om een nieuwe hoofddoek te gaan kopen. Dat blijkt echter makkelijker gezegd dan gedaan. Roodbaard staat achter de receptie en zeg stellig dat ik niet weg mag. Hij haalt er een andere man bij die zo'n drie woorden Engels spreekt. Een ontzettende gladjakker. Hij heeft een glanzend grijs pak aan en zijn haar zit strak in de gel. Ook hij wijst mij erop dat ik binnen moet blijven. Mijn vraag “waarom?” wordt niet echt beantwoord. Wel wordt er iets gezegd over de politie en dat die op zijn minst gewaarschuwd moeten worden.
Door de handvatten van de buitendeuren van het hotel is een bezemsteel gestoken. Zou dat zijn om ervoor te zorgen dat er niemand inkan of om te voorkomen dat iemand naar buiten gaat?

“Sorry, maar ik moet de stad in”, zeg ik resoluut en loop naar de deur. “Wees niet bang, ik ben maar een uurtje weg.” De mannen kijken elkaar wat twijfelend aan. Wat nu te doen? Roodbaard zegt iets als: “Goed, heel even dan...” De andere man voegt toe: “maar wel hier in het park blijven.”
Ze behandelen me net alsof ik een kleuter ben. Maar ik speel het spelletje even mee en zeg: “Goed hoor! Ja, ik blijf in de buurt. Tot straks!”
Eenmaal buiten maak ik me uit de voeten. De gladjakker is tegelijkertijd met mij naar buiten gegaan en blijft me een stukje volgen. Kordaad loop ik het parkje uit en de stad in. Die mannen kunnen zeggen wat ze willen, maar de kunnen niet bepalen waar ik heenga. Wel kijk ik af en toe om om te kijken of ik misschien gevolgd word. Je zou er bijna paranoia van worden.

In de stad koop ik twee nieuwe hoofddoeken en word ik opgevrolijkt door verkoopster die me thee aanbiedt en me een fikse korting geeft.

Terug in het hotel eet ik een gefrituurde vis – het enige alternatief voor kebab – en een slaatje. Enkele tafeltjes verderop is de gladjakker aangeschoven. “I am staying in room number 18”, zegt hij twee keer, zodat hij zeker weet dat ik hem goed verstaan heb.
De hypocriet.

Om kwart over zeven 's ochtends word ik wakker van een klop op de deur. Het is Roodbaard die me ontbijt komt brengen. Het is even schrikken, maar het ontbijt smaakt best goed.

Na het ontbijt pak ik mijn spullen in, smeer ik de ketting van mijn fiets, vul ik mijn drinkflessen en laad ik mijn bepakking op mijn fiets. Ik wil alleen nog mijn paspoort halen bij de receptie maar Roodbaard zegt dat hij me mijn paspoort niet kan geven. Daarvoor moet ik bij de hoofdagent zijn, die net binnen is komen lopen.
“Waar ga je vandaag heen?”, vraagt de hoofdagent me.
“Naar Aligudarz”, antwoord ik.
“Dan moet je de bus nemen.”
Ik blijf beleefd en leg uit dat ik graag fiets, dat ik veel ervaring heb met fietsen en dat ik zijn bezorgdheid waardeer, maar dat deze echt niet nodig is. Meestal helpt zo'n betoog wel, maar deze keer niet. De hoofdagent houdt voet bij stuk. Ik moet en zal met de bus gaan. Het liefst meteen door naar Esfahan. Een goede reden geeft hij niet.
Als ik blijf tegenstribbelen, vraagt de agent om een brief van mijn reisorganisatie. Ik heb hem gisteren al duidelijk gemaakt dat ik alleen op reis ben en dat dit geen georganiseerde tocht is. Dan vraagt hij om een brief in het Farsi van de “Iraanse Bicycle Federation”. Volgens mij bestaat er niet zoiets als een Iraanse organisatie voor vakantiefietsers, laat staan dat ik een brief van zo'n vereniging in mijn bezit zou hebben.
Als ik het papierwerk niet kan tonen, zegt de agent met een uitgestreken gezicht dat ik me in dat geval niet met mijn fiets op de weg mag begeven. Ik moet met de bus, anders krijg ik mijn paspoort niet.

De agent heeft inmiddels al mijn goodwill verspeeld. Als mensen mij serieus willen waarschuwen of een welgemeend advies willen geven, sta ik zeker open voor hun mening en voor hun raad. Maar deze man ontneemt mij mijn vrijheid om te gaan waar ik wil en hij heeft er niet eens een enkel goed argument voor. Zonder paspoort kan ik nergens heen.

De hoofdagent nodigt me uit om te gaan zitten. Ik blijf staan.
“Ik heb het recht om hier te fietsen”, zeg ik. “Ik wil nu gaan, mag ik mijn paspoort alstublieft”
“Je gaat met de bus”, zegt de man.
Ik zie in dat we hier zo niet uit gaan komen. Ik wil zo snel mogelijk weg uit deze plaats en stel daarom een compromis voor: “Goed, ik ga naar Aligudarz met de bus. Maar daarna ga ik verder met de fiets.”
Uiteindelijk stemt de agent daarmee in. Eenmaal in Aligudarz ben ik in een ander district en val ik waarschijnlijk niet meer onder zijn verantwoordelijkheid. Ik denk tenminste dat dat zijn overweging is.
Roodbaard, de agent en nog een andere politieman begeleiden me naar de bushalte waar ze eigenhandig mijn fiets in het gangpad van een minibusje tillen en de chauffeur enkele instructies geven. Ik zeg geen gedag. Ik verontschuldig me alleen tegenover de andere passagiers die door mijn fiets wat aan beenruimte moeten inboeten.

Moeilijk moeilijk

Ik voelde het al aankomen: in Aligudarz laat de chauffeur mijn niet samen met de andere passagiers uitstappen, maar neemt me mee naar het eindstation. Daar wordt ik opgewacht door, jawel, twee politiemannen in burger.
Of ze mijn paspoort mogen zien.
“Bent u van de politie?”, vraag ik naar de bekende weg.
De ene agent drukt me zijn badge onder mijn neus. Ik weet zeker dat de agenten zijn ingeseind door de hoofdagent in Dorud.
“Waar wil je heen? Naar Khomeyn? Dan kan je met die bus daar mee”, zegt de agent en de discussie begint weer van voorafaan.

Ik begin nu vanbinnen echt kwaad te worden. Hoe durft dit autoritaire stelletje mij te zeggen wat ik moet doen? Dit heeft niets meer te maken met veiligheid of gastvrijheid. Ze kunnen er gewoon niet tegen dat een vrouw in haar eentje gaat en staat waar ze wilt.

Twee dagen voordat ik naar Iran vertrok, was ik even overvallen door een zelfde soort boosheid. Maryam, een Iraanse vriendin van een vriendin van mij, zou voor mij een hotel opzoeken in Karaj en een reservering voor me maken voor de nacht waarop ik aan zou komen in Iran. Ze belde alle drie de hotels in de stad maar kreeg in alle gevallen nul op het request. Een reservering voor een vrouw alleen? Die kon niet gemaakt worden. Daarvoor hadden ze eerst de toestemming van de zedenpolitie nodig.
Toen ik dit hoorde, voelde ik me ook kwaad en machteloos. Zo is het dus om gediscrimineerd te worden, dacht ik. Uiteindelijk werd het probleem opgelost toen ik zelf naar een van de hotels belde om nog een poging te wagen een reservering te maken. Plotseling was er geen probleem. Voor toeristen werd kennelijk een uitzondering gemaakt.
Van zedenpolitie heb ik tot nu toe nog niets gemerkt in Iran, en tot deze aanvaring met de politie heb ik me ook nog niet echt gediscrimineerd gevoeld. Goed, ik moet officieel een hoofddoek en een manteau dragen, maar ook als ik alleen mijn helm op heb en geen manteau maar een windjack draag, maakt niemand daar een probleem van.

Ik probeer te bedenken wat de beste manier is om me uit deze situatie te redden. De agenten noch de twintig omstanders spreken Engels dus ik bel mijn grote vriendin Mina op om de vragen of zij mijn wensen nog eens helder in het Farsi uiteen kan zetten tegenover de politieman. Gelukkig is Mina bereid om voor me in de bres te springen. Vijf minuten lang praat ze in op de politieman. Ze vertelt hem dat ik in Iran ben om van de zon te genieten en dat ik daarom graag wil fietsen.

De woorden van Mina lijken effect te hebben, want de agenten staan me nu toe om te gaan fietsen. Wel staan ze erop om me te escorteren.
Ik ben deze bewakers inmiddels meer dan beu, maar ik vind het al een hele stap dat ik weer op de fiets zit. Ik ben echter niet van plan om me nu nog verder aan te passen aan de wensen van mijn achtervolgers. Ik wil nog extra krediet kopen voor mijn telefoon en rijd daarom op de rotonde niet de kant van Khomeyn uit maar in plaats daarvan richting het stadscentrum van Aligudarz. De agenten vinden dit maar niets. Zouden ze bang zijn dat ze me in de stad uit het oog zullen verliezen?
We stoppen aan de kant van de weg. Hier in de buurt moeten ook wel telefoonkaarten te vinden zijn, meent een van de agenten.
“Ik wil ook nog brood kopen voor onderweg”, zeg ik, “en is hier ergens een wc?” Als de agenten moeilijk willen doen, kan ik dat ook.
De agenten gaan op zoek naar brood, een telefoonkaart en een wc en parkeren mij in een theehuis, waar ik met een zuur gezicht blijf zitten wachten. Daarna vertrekken we. Ik voorop, de auto met agenten achter me aan.

Even denk ik dat ze de hele weg naar Khomeyn, dat zo'n zestig kilometer verderop ligt, achter me aan zullen rijden, maar gelukking valt deze escorte wel mee. Even nadat we de stad uit zijn keert de wagen om. De agenten zwaaien. Ik knik. Uiteindelijk weer alleen.

Vrij

Na het hele politiegedoe doe ik er een poosje over om de kwaadheid uit mijn systeem te fietsen. En niet alleen de kwaadheid moet worden weggeveegd. Ook het wantrouwen dat de agenten gezaaid hebben, moet weer plaatsmaken voor de openheid waarmee ik normaalgesproken om me heen kijk. Ook al geloof ik er niets van dat het gevaarlijk is om alleen onderweg te zijn, toch kijk ik plotseling met enige achterdocht naar willekeurige voorbijgangers. Zouden ze iets van me willen? Moet ik wel stoppen als iemand zijn auto aan de kant zet om me verbaasd te vragen waar ik vandaan kom en waar ik naar op weg ben?

Een collega-fietser zei een keer: “Het kost tien goede ervaringen om een slechte ervaring goed te maken.” En dat klopt wel ongeveer. Op weg naar Khomeyn word ik door een motorrijder uitgenodigd om bij hem thuis te komen lunchen, krijg ik enkele kiwi's van twee mannen die een foto van me maken en wordt ik gecomplimenteerd op mijn Farsi door een basisschooldocent. Met al deze kleine leuke kleine ontmoetingen ebt het wantrouwen weg en voel ik me weer vrij als een vogel.

“Soldiers why are you so quiet?”

“Welcome to or institute! Here, everyone speaks English!” Meneer Habib heet me welkom in het Engelse Instituut van Khomeyn. “Please let me introduce you to some of our students. They will be so excited to meet you. The only opportunity to speak English in Khomeyn is here, in our institute. They only speak English to us. It would be a great motivation for them if they experience that they can really communicate with a foreigner.”
Het enthousiasme van meneer Habib is misschien een beetje overdreven, maar ik ga graag met hem mee om zijn studenten te ontmoeten. Ik loop achter hem aan door de hal, een deurtje door de hoek om en plots sta ik in een klein leslokaaltje oog in oog met een stuk of vijftien jongens die mij met grote ogen aankijken. De leeftijden lopen nogal uiteen. De jongste is denk ik een jaar of veertien, de oudste drieentwintig.
De docent van de club, die ik Frei mag noemen, maakt direct een stoel voor me vrij en stelt me voor aan zijn leerlingen. ”These are my soldiers, they will do anything I say.” Hij richt zich tot de leerlingen een roept: “Soldiers, why are you so quiet? Ask her some questions. Now the time has come to show that you really have learned something here, ”
Sommige leerlingen zijn eerst nog wat verlegen, maar al snel barst er een stortvloed van vragen los. De meeste vragen zijn mij de afgelopen weken al eerder gesteld. Toch vind ik het niet erg om ze nog eens te beantwoorden. In de eerste plaats omdat deze jongens echt geinteresseerd zijn. In de tweede plaats omdat ik naarmate ik langer in Iran ben, steeds betere antwoorden kan geven. Op de vraag hoe het mij in Iran bevalt antwoorde ik in het begin met een oprecht maar eenvoudig “Kheyli khub, heel goed.” Maar hoe langer ik hier ben, hoe genuanceerder mijn antwoord wordt.
De studenten Engels voor wie ik nu sta, willen echt graag weten wat ik echt van Iran vind. Ik vertel hen niet alleen over mijn ervaringen met de Iraanse gastvrijheid, maar ook over jongens op straat die “I love you” roepen en vervolgens gierend van het lachen snel verder lopen, over afwaaiende hoofddoeken en over mijn wisselende ervaringen met de politie. De jongens hangen aan mijn lippen en lachen hard mee als ik vertel over de urenlange politie-escortes en over agenten die koste wat kost willen voorkomen dat ik alleen op pad ga. Daarnaast verbazen de jongens zich erom dat er in Nederland geen bergen zijn, dat het best normaal is om op je achttiende het huis uit te gaan en dat ik zelf geen auto heb.
De jongens zelf vertellen – de een in beter geconstrueerde zinnen dan de ander – dat ze ook wel graag eens naar het buitenland zouden willen gaan en dat ze Engels leren omdat dat prestige geeft. Verder vertelt een jongen dat hij vindt dat hij op Jim Carry lijkt, een ander vraagt om Nederlands muntgeld voor zijn muntenverzameling en weer een ander stelt mijn kennis van Iraanse wetenschappers op de proef. Ik moet hem teleurstellen en beken dat ik geen van de namen die hij noemt, herken. Hij is vastbesloten mij per e-mail enkele artikelen op te sturen zodat ik mijn kennis op dit gebied wat kan bijschaven.
En van de oudere jongens is wat verlegen. Hij lijkt een hele stoere gast met zijn U.S. Army-jasje, maar gedurende de hele conversatieles trekt hij zijn mond niet open. Pas als op het eind van de les iedereen door elkaar loopt om foto's te maken, komt hij naar me toe.
“My English not good”, zegt hij schoorvoetend, “but very very much I want to talk to you. Maybe after one, two years, I am better.” Hij schrijft alvast mijn e-mailadres op voor als het moment daar is.

De volgende dag hebben de meisjes les in het Engelse instituut. Ik ben nog een dag in Khomeyn gebleven en ben uitgenodigd door meneer Habib om ook zijn vrouwelijke studenten te ontmoeten. Omdat alle meisjes niet in een leslokaaltje passen, zitten we op de patio. In een halve circel zitten zo'n dertig meisjes om me heen. Ze zijn heel stilletjes en meneer Habib probeert de dialoog een beetje op gang te brengen: “kom op meiden, dit is jullie kans om echt Engels te spreken!” De meisjes voelen zich zichtbaar ongemakkelijk en ik zit er ook niet helemaal ontspannen bij.
De vragen die uiteindelijk los komen, zijn heel anders dan de vragen bij de jongens een dag eerder. De meisjes vragen mij naar mijn religie en vragen me wat ik weet over de Profeet en verschillende imams. Ze vragen me naar huwelijksrituelen in Nederland en zijn wat geshockeerd om te horen dat je in Nederland kan samenwonen en zelfs 'legaal' kinderen kan krijgen zonder getrouwd te zijn.
Ik stel de meisjes zelf ook enkele vragen, maar krijg nogal plichtmatige en enigszins moralistische antwoorden. Zo open als de uitwisseling met de jongens was, zo stroef loopt die met de meisjes en na een uur ben ik doodop.
Het is pas achteraf dat de meisjes naar me toe komen met de vragen die ze echt willen stellen. “Waarom draag je geen make-up? En waarom heb je je wenkbrauwen niet geepileerd? Heb je wel eens een vriendje gehad? Mag ik je e-mailadres? En mag ik je dan ook mailen?”

Pantykous

Het moment van de onvermijdelijke fotosessie is aangebroken. Ik heb net geluncht met Samane en haar familie en in wisselende combinaties gaan we op de bank zitten om te poseren voor de camera.
Achteraf bestudeert Samane kritisch de foto's op het schermpje van mijn camera. Ikzelf vind dat ze er mooi opstaat. De eenentwintigjarige Samane is een heel knap meisje en is helemaal in het zwart gestoken. Ze draagt ook binnenshuis een conservatieve hoofddoek en een wijd vallende zwarte manteau. Op de meeste foto's kijkt ze serieus. Op anderen is er een zweem van een glimlach te zien.
Zelf is ze echter niet erg tevreden en ze vraagt me om enkele foto's te wissen. Als ik haar vraag waarom, wijst ze me erop dat op sommige foto's haar enkel te zien is die in een zwarte pantykous is gestoken. Door het zwart van de panty zie je wat lichte huid doorschemeren. “Niet hejab”, is haar commentaar.

Sap van het vlees

Ik zit met Alireza op een bankje in het park. Het is tien uur 's avonds. Een kwartiertje eerder was hij bij mijn hotel aan komen zetten met avondeten voor mij en voor hemzelf. De receptionist stond het hem echter niet toe om naar mijn kamer te gaan en daarom zijn we maar naar het park uitgeweken. Ook in het park zouden hij zich normaal gesproken op dit tijdstip niet alleen met een meisje kunnen vertonen, maar omdat ik een Buitenlandse Gast ben denkt hij dat het geen problemen op zal leveren.
Uit zijn tas haalt Alireza een zak brood, een halve ui, twee tinnen karafjes, twee metalen kommetjes, wat bestek en een stamper. “Vanavond eten we ab goesht”, kondigt hij aan. “Kijk en leer.”
Alireza tilt de deksel van een van de karafjes op en giet voorzichtig wat vloeistof in een kom. Ab Goesht betekent lekkerlijk “sap van het vlees”, dus ik neem aan dat ik zodadelijk een soort bouillon krijg voorgezet. Met de stamper houdt hij de vaste bestanddelen die in het karafje zitten, tegen. Vervolgens scheurt hij enkele lappen brood af – brood heeft hier vaak de vorm van een grote langwerpige pannenkoek – en versnippert het brood vervolgens boven de bouillon. Na even roeren ontstaat er een dikke pap. Hij zet mij het kommetje voor. “Eet.”

Hoewel ik over het algemeen niet bepaald van pap houd, vind ik dit gerecht verbazingwekkend lekker. Alireza is tevreden. Als we ieder onze kom leeg hebben, bereidt hij het tweede deel van het maal: met een stamper stampt hij het vlees en de bonen die in de karafjes zijn achter gebleven tot pulp en schept die vervolgens in de kommen.

Na het eten haalt hij zijn gitaar te voorschijn. Hij heeft hem twee weken geleden gekocht, maar hij bakt er nog niet veel van, waarschuwt hij me. De woorden van Alireza blijken helaas maar al te waar. Hij tokkelt zacht en onzeker enkele noten en neuriet de melodie aandoenlijk vals mee.

Dan wordt Alireza gebeld. “Mijn moeder” zegt hij, als hij het scherm van zijn telefoon bekijkt.
“Doe haar mijn groeten”, zeg ik. Ik heb zijn moeder eerder die dag tijdens de lunch ontmoet.
“Nee wat denk je... ze zou me vermoorden als ze weet dat ik hier met meisje in het park zit!”, zegt hij snel voordat hij opneemt.

2 opmerkingen:

Marieke W. zei

Saar, wat een avonturen! Hoewel dit denk ik is wat een echte reiziger wil als hij onderweg is - avontuur - zitten wij hier maar te duimen dat je weer veilig thuiskomt! Gelukkig evenzoveel leuke ervaringen als mindere... Tot snel!

Ton en Fieke zei

Hoi Saar! Mama en ik hebben net je verhaal gelezen. Wat spannend! Maar wel leuk wat je allemaal ziet en ervaart. Succes en zuinig op jezelf!

Groetjes,

Ton en Fieke