zondag 17 mei 2009

Nachtelijk bezoek, een baby en bankzaken

Nachtelijk bezoek

Ik word wakker uit een hele diepe slaap van een hard gebons op mijn kamerdeur. Er wordt ook geroepen. Een mannenstem. Het is vijf uur ’s ochtends en buiten is het nog pikdonker.
Mijn hart klopt in mijn keel. Waarom maakt iemand mij rond deze tijd wakker? Zou er brand zijn? Ik twijfel even of ik wel moet opendoen maar sla dan toch snel een hoofddoek om en wankel mijn kamer door. Na een lange, drukke dag was ik gisterenavond als een blok in een soort coma gevallen en hoewel ik nu rechtop sta, ben nog niet helemaal wakker.

Voor de deur staat de receptionist van de mosaferkhune, de herberg. Hij heeft een hamer en een schroevendraaier in zijn ene en een tang in zijn andere hand. Hij wil dringend mijn kamer in, zo lijkt het, en bij gebrek aan tegenargumenten in het Farsi, doe ik een stap opzij om hem binnen te laten.

De man ontwijkt de waslijnen die ik door de kamer heb gespannen, snelt naar de muur met het raam en knielt voor de verwarming. Daar gaat hij aan de slag met zijn gereedschappen.
Ik kijk een beetje vertwijfeld toe. Is dit nou echt een goed moment om de verwarming te repareren? Ik vind het best dat deze man vroeg opstaat voor het ochtendgebed of voor wat voor reden dan ook, maar dat hij vroeg op is, betekent toch niet dat ook ik nu al uit de veren moet?
Slaapdronken ga ik op het bed zitten en kijk toe. De man schroeft en sleutelt en deelt zo nu en dan een klap met zijn hamer uit. Van mijn aanwezigheid lijkt hij zich niet echt meer bewust te zijn.
“Meneer, ik ben heel moe”, laat ik hem na enkele minuten weten.
De man kijkt op en wijst dan verklarend naar de verwarming. Meer uitleg krijg ik niet. Gisteren was me al opgevallen dat de verwarming koud was. Ik vond het een verademing, want al veel te vaak heb ik hier in Iran in kamers geslapen waarin de kachel niet uit kon. Ik heb er geen problemen mee als het ding nog een dag langer kapot blijft.

Ik begrijp de situatie niet. Dezelfde man die nu aan mijn verwarming zit te sleutelen, heeft een dag eerder nog mijn nieuwe kennis Mohamad verboden om naar mijn hotelkamer te gaan. Hoewel Mohamad alleen maar wat eten kwam brengen, vond de receptionist de situatie niet gepast en moesten Mohamad en ik uitwijken naar het park. En nu komt de man zelf mijn kamer binnenstormen terwijl ik lig te slapen! Nogal een dubbele moraal.
“Meneer, koud is goed”, probeer ik nog eens in het Farsi. “Warm is niet goed.” Ik wil erg graag verder slapen, want over een paar uur wil ik graag weer fris op de fiets zitten. Maar de man gaat onverstoorbaar verder. Die verwarming moet en zal nu gerepareerd worden.
Na wat voelt als tien minuten is de man eindelijk klaar. Hij staat op, pakt zijn gereedschappen en loopt naar de deur. Hij gebaart dat ik, als hij weg is, de deur weer op slot moet doen.

Eenmaal terug in bed lukt het me niet om de slaap weer te pakken te krijgen. Ik ben te moe en te nijdig. Waar was dit goed voor? Ik kan er geen goede verklaring voor verzinnen.

’s Ochtend voel ik me zo gammel dat ik direct weet dat het geen goed plan is om vandaag een lange tocht in de felle zon te gaan maken. Ik zal hier nog een dagje moeten blijven.
Als ik naar beneden loop, hoor ik dat de receptionist neuriënd de kamers aan het schoonmaken is.

Mohamad komt langs. Hij had niet verwacht dat ik nog in Khomeyn zou zijn en hij is verrast als hij me voor het hotel ziet zitten met mijn laptopje op schoot. Ik kan het niet laten om hem over mijn nachtelijke avontuur te vertellen. Tijdens mijn verhaal zie ik het gezicht van Mohamad verstrakken. De tweeëntwintig jarige student heeft zich opgeworpen als mijn gastheer hier in Khomeyn en voelt zich daarom verantwoordelijk voor mijn welbevinden.
“Ik ga met hem praten”, zegt hij als ik uitgesproken ben en hij beent met een woedend gezicht naar de receptie. Ik vraag me af of het wel een goed idee was om de geschiedenis aan Mohamad te vertellen maar tegelijkertijd ben ik ook wel erg benieuwd naar de verklaring van de receptionist. Het is niet dat het voorval nou zo vreselijk vervelend was, het is gewoon dat ik er geen klap van begrijp.
Gelukkig komt Mohamad even later terug met een opgeklaard gezicht. “De verwarming lekte!”, roept hij. “Kom maar kijken: het water kwam de kamer van de receptionist binnendruppen.”
Mohamad neemt me mee en toont me een grote vochtplek in het plafond van de kamer pal onder de mijne. Ik vind het een heel redelijke verklaring. Ik vraag me alleen één ding af. Had de man me dat echt niet even kunnen uitleggen toen hij me uit mijn slaap haalde?

Blote benen

Omdat ik geen zin had in weer een dag met tegenwind, ben ik deze dag met de wind mee gefietst: naar het noordwesten in plaats van naar het zuiden. De bergketens aan weerszijden van de vallei tekenen zich scherp af tegen de stralend blauwe hemel. Het is een mooie dag. Er is vrijwel geen verkeer en het is heerlijk ontspannen fietsen.
Op een gegeven moment zie ik in mijn achteruitkijkspiegel twee rode figuurtjes verschijnen. Fietsers? Ik kijk over mijn schouder en, ja hoor, langzaam maar zeker word ik ingehaald door twee wielrenners. Het zijn de eerste wielrenners die ik zie in Iran.
Eerst rijden de mannen me voorbij maar even verderop stoppen ze toch. Het blijkt dat ik één van hen, een forse kerel genaamd Mehdi, al eens eerder ontmoet heb. Mehdi was een neef van één van de cursisten Engels in Khomeyn en was aan mij voorgesteld als professioneel fietser. Zijn fietsmaat heet Bahram.
Samen fietsen we een eindje op. Ik trap wat harder dan anders maar kan de heren aardig bijhouden. Mehdi belt zijn neef om hem over de ontmoeting te vertellen, maakt een filmpje met zijn mobiele telefoon en probeert mij in het Farsi het een en ander uit te leggen over de wielerwedstrijden waar hij aan heeft deelgenomen. Erg diepgaand is de conversatie niet, maar het is erg plezierig om eventjes twee collegafietsers te ontmoeten.
Na zo’n twintig kilometer moeten de mannen omkeren om op tijd voor de lunch terug in Khomeyn te zijn. We houden nog een korte fotosessie. De mannen poseren met hun racefiets. Mehdi groot en gespierd, Bahram klein en pezig. Ze dragen de standaard fietsoutfit: korte fietsbroek, klikschoentjes, ademend shirt, helm en zonnebril. Hun blote benen zijn gebruind van hun dagelijks fietstochtjes. Het zijn de eerste en laatste blote benen die ik voor mijn lens krijg, hier in Iran.

Baby Maryam

Op de plek waar de weg van Delijan naar Kashan zijn hoogste punt bereikt, sta ik met mijn fiets tussen mijn benen en kijk lachend in de camera. Ik heb een flinke klim achter de rug en sta op het punt om aan een afdaling van wel zo’n 50 kilometer te beginnen. De bergen rondom zijn roodbruin. Veel rotsen, weinig begroeiing. De rechterpijp van mijn broek heb ik in mijn sok gestopt maar op de foto zie je dat gelukkig niet zo goed. Ik heb mijn helm nog niet opgezet en heb alleen mijn buff op mijn hoofd bij wijze van hoofddoek. Over een luchtig, wit bloesje draag ik mijn blauwe manteau. Ik zie er best netjes uit voor een vakantiefietser.
Op deze foto ben ik echter niet degene die de aandacht trekt. Op mijn stuur zit namelijk een compacte baby van een maand of acht. Het meisje is gestoken in rood-rose kleertjes. Om haar hoofd is een rood met wit gebloemd hoofddoekje geknoopt. Ik houd haar losjes vast, zodat ze niet omvalt.
De baby, Maryam genaamd, is me in de handen geduwd door haar moeder. Terwijl ik op deze plek wat om me heen stond te kijken voordat ik aan de afdaling zou beginnen, stopte er een auto. Een dolenthousiaste familie kwam eruit gerold en wilde in verschillende formaties met mij op de foto.
Van baby Maryam wil ik ook wel foto hebben en ik geef mijn camera aan haar vader, die zich als fotograaf heeft opgeworpen. De moeder van Maryam staat achter haar man en knipt in haar vingers: een poging om haar dochter in de lens te doen laten kijken. Maar de blik van het meisje blijft naar binnen gericht. Ze pruttelt wat voor zich uit en blaast tevreden een paar belletjes. Baby Maryam kent de gekkigheden van haar familie en laat zich door niets van de wijs brengen.

Emmer

“Yek satl hastid?”
Tijdens mijn fietstocht leer ik beetje bij beetje hoe ik mij enigszins verstaanbaar kan maken in het Farsi. Voor mijn reis heb ik al enkele lessen genomen en het Perzische alfabet geleerd, maar het vormen van kleine zinnetjes blijft de nodige obstakels met zich meebrengen. Zo wil ik de werkwoorden ‘zijn’ en ‘hebben’ nog wel eens door elkaar halen. Aan de ene kant is er het werkwoord budan, ‘zijn’, dat vervoegd wordt als hastam , ‘ik ben’, hasti, ‘jij bent’, ast, ‘het is’, enzovoort. Aan de andere kant is er dashtan, ‘hebben’, dat vervoegd wordt als daram, dari, etc. Omdat ik hasti, jij bent, een beetje op het Duitse du hast, jij hebt, vind lijken, stel ik regelmatig een vraag die de aangesprokene wat vreemd doet opkijken.
“Bent u een emmer?”

Goochelaar

In de meer conservatieve gedeelten van Iran dragen veel vrouwen en meisjes een chador om hun vrouwelijke vormen te verbergen voor lustige mannenogen. Ervaren chadordraagsters gaat dit zeer goed af. Wind mee of wind tegen - de door de wol geverfde chadori houdt haar verhullende kledingstuk schijnbaar zonder al te veel moeite in bedwang. Ikzelf heb daar meer moeite mee, ontdek ik als ik het mausoleum van Sultan Ai, zoon van imam Mohammad Baqer, binnenga. Om binnen te mogen heb ik me in een leenchador moeten hullen, een groot wit laken met rose bloemetjes, waarmee ik nogal opval tussen de Iraanse dames die allemaal stijlvol in het zwart gaan. Door mijn rugzak ben ik op merkwaardige wijze gebocheld.
Het eerste probleem doet zich voor op het moment dat ik bij de ingang van het mausoleum mijn schoenen moet uittrekken. Ik heb stevige veterschoenen aan waar al menig Iraniër me mee bespot heeft. Iedereen die hier goed bij zijn hoofd is, draagt handige instappers die makkelijk uit en aan gaan bij het naar binnen gaan van huizen, moskee’s en kantoortjes. Bij het losmaken van mijn veters heb ik allebei mijn handen nodig en kan ik mijn chador niet onder mijn kin vasthouden, zoals gebruikelijk is. Een windvlaag tilt de lap op en neemt mijn chador bijna mee. Ik kan hem nog net op tijd vastgrijpen om te voorkomen dat hij even verderop in de fontein belandt.
Ik word ondertussen gadegeslagen door een flinke groep chadori’s en enkele dames ontfermen zich over mij. Ze tonen me waar ik naar binnen moet en geven me een gedroogde dadel en een plakkerige koek met kokoscrème. Erg vriendelijk bedoeld maar ik heb er even geen trek in en ik stop de dadel weg in mijn zak – waar ik later, als mijn broekzak veranderd is in één kleverige bende, spijt van krijg – en verberg het koekje onder mijn chador. Dat is dan weer het handige van een chador: met de lap kan je niet alleen je lichaam, maar ook allerlei andere zaken aan het oog onttrekken.
We gaan zitten in een hoekje van het heiligdom. Ik vraag me af waarom die chador nou eigenlijk verplicht is. We zitten immers in het vrouwengedeelte en er is geen man te zien. Het zal wel uit respect voor de Sultan Ali zijn. De dames zitten gezellig te kletsen en proberen mijn gebloemde verschijning te verklaren. Ik wil enkele foto’s maken en probeer mijn camera te pakken die in mijn rugzak zit. Tegelijkertijd doe ik een poging om mijn chador op zijn plek te houden. Dat is lastiger dan gedacht om die twee activiteiten te combineren en ik heb er al lang spijt van dat ik aan de hele onderneming begonnen ben als de kokoskoek, die ik inmiddels vergeten was, uit mijn chador komt rollen en twee meters verderop op het tapijt tot stilstand komt. Enkele dames duiken een beetje weg in hun chador en proesten het uit van het lachen. Ik voel me net een derderangs goochelaar wiens konijn voortijdig uit zijn hoed ontsnapt.

In Kashan

Gevaarlijk
Het is al donker als ik aankom in Kashan. Op straat is het een chaos. Tussen acht en tien uur ’s avonds slaan mensen hier als bezetenen aan het winkelen. Iedereen gaat de straat op – te voet of in de auto. Fietsen rond deze tijd vergt dan ook alle aandacht en ik ben blij als ik een slaapplaats vind en mijn fiets kan stallen.
Mijn hotel in Kashan is de mooiste plek waar ik tijdens mijn reis verblijf. Het is het Ehsan guest house, een hotel dat is gevestigd in een oud, gerenoveerd pand met een grote binnenplaats. Er is een vijver aangelegd en in kleine prieeltjes groeien bomen en rozenstruiken. De binnenplaats ligt een stuk lager dan het straatniveau en terwijl het hotel midden in de drukte van de stad ligt, is het hier een oase van rust.
Mijn kamer is volgens mij de meest gevaarlijke kamer van het hele hotel. Mijn kamerdeur bevindt zich zo’n vier meter boven het niveau van de binnenplaats en om die deur te bereiken moet ik een gammele houten ladder met smalle, ver uit elkaar staande treden beklimmen. Avontuurlijk, maar niet het meest praktisch, gezien de wc en de badkamer zich aan de andere kant van de binnenplaats bevinden. Gelukkig is de kamer zelf simpel, maar koel en schoon en het bed is heerlijk zacht. Ik slaap er twee nachten voordat ik aan mijn tocht naar het zuiden door de woestijn begin.

Danser
Farhang doet wat rekoefeningen. Hij zit met uitgestrekte benen op één van de houten banken op de binnenplaats van het guest house en raakt zonder moeite zijn tenen aan. Even later steekt hij één been plotseling recht de lucht in terwijl zijn andere been nog in de kleermakerszitpositie ligt.
Farhang is danser en yogamaster en past niet echt in het stereotype beeld van de Iraanse man. Daarvoor kleedt hij zich te ‘vreemd’ en beweegt hij zich te katachtig. Op straat wordt hij vaak benaderd als een buitenlander en in het Engels aangesproken.
Hoewel hij het liefst danst, doet hij zich in Iran meestal voor als acteur. In Iran is het verboden om je geld te verdienen met dansen. Daarom is hij ook meestal op reis in bijvoorbeeld Polen, Korea of Turkije. Daar kan hij doen wat hij wil.

Bankzaken

Wie in een Iraanse bank geld wil wisselen, moet op zijn minst bij vier verschillende balies langs.
Eerst dien je uit te zoeken of er bij de bank waar je bent beland überhaupt wel geld gewisseld kan worden. Daarvoor klop je aan bij een willekeurige balie. Het liefst dring je even voor om deze vraag te stellen want anders is de kans groot dat je lang voor niets moet wachten.
Als het goed is, word je nu doorverwezen naar een balie waar je je paspoort en je geld moet laten zien en enkele formulieren in moet vullen.
Met het formulier en het geld ga je vervolgens naar de derde balie waar een bankbediende je geld in ontvangst neemt en met een grote rekenmachine uitrekent op hoeveel Iraanse rials je recht hebt. Deze bankbediende vult nog een nieuw formulier in en zet een stuk of negen stempels en drie handtekeningen op het formulier en bijbehorende kopietjes waarvan jij er één krijgt.
Met dit lapje papier mag je op zoek naar de vierde balie, die zich hoogstwaarschijnlijk op een andere verdieping aan een andere kant van het gebouw bevindt. Als je deze hebt gevonden kan je hier je geld in ontvangst nemen.

In Esfahan waag ik me voor de tweede keer tijdens mijn reis in deze bureaucratische molen. De bankbediendes zijn vriendelijk en verrichten zonder morren de benodigde handelingen. Voor mij is een Japanner die de procedure beleefd maar met wat minder geduld doorloopt. Hij heeft maar zeven dagen vakantie en wil in deze dagen zes verschillende Iraanse steden bezoeken. Een uurtje in de bank schopt zijn planning danig in de war.

Voor de balie waar ik mijn bestempelde formulier kan inwisselen tegen een stapel briefgeld, sta ik tussen een kluit Iraniërs die bezig zijn met andere geldzaken. Naast de bankbediende die drie mensen tegelijkertijd helpt, verschijnt plots een man in een net pak die mij met een grote grijns op zijn gezicht toeknikt.
Ik twijfel. Is deze meneer gewoon heel blij een buitenlander in zijn bank te hebben of ken ik hem misschien ergens van?
De man ziet mijn verwarring en roept: “Mahmut! Van in het park!”
Natuurlijk. Twee dagen eerder is Mahmut samen met zijn vrouw naast me komen zitten op het bankje waarop ik zat te lezen. Ze waren bezig met hun avondwandelingetje en we hebben gebabbeld tot mijn woordenschap Farsi en daarmee de gespreksstof uitgeput was.
“We hebben moerbeien gegeten in het park”, vertelt Mahmut nu tegen de bankbediende en enkele willekeurige de klanten voor de balie. “Ze komt uit Nederland!”

Als mijn transactie is afgehandeld, vraag ik om een transactiebonnetje. Daarvoor moet ik terug naar balie drie. Mahmut loopt met me mee. De mevrouw achter balie drie zegt tegen Mahmut: “Ze spreekt goed Farsi, hè…”
Mahmut antwoordt: “Ja. Mijn vrouw en ik hebben haar eerder in het park ontmoet. Ze is hier met de fiets.”
De mevrouw knikt waarderend en geeft me mijn bonnetje.

“U werkt hier?”, vraag ik aan Mahmut als we weer naar beneden lopen.
“I am assistant”, antwoordt hij stralend in het Engels.

Voordat hij me de weg naar de uitgang wijst, lopen we nog even langs de kamer van de directeur. Daar pakt Mahmut een feestelijk versierde doos uit de kast en biedt me een stukje gaz aan, het noga-achtige snoepje waar Esfahan om bekend staat. “Neem er maar twee”, moedigt hij me aan.
Mahmut zwaait me uit als ik de bank uitloop. Ik kauw tevreden op mijn stukje gaz. In Iran kunnen bankzaken best gezellig zijn.

Huwelijk

Alireza’s tapijtenwinkel ligt niet in het toeristen- maar in het handelsgedeelte van de bazaar van Esfahan. De winkel is niet moeilijk te vinden. Neem vanaf de ingang aan het Naqsh-e Jahan plein na de enkele tientallen schoenverkopers de eerste grote zijweg rechts en daar vind je de winkel tussen de rijen andere tapijtenzaken. Toeristen raken er echter zelden zomaar verzeild en Alireza snort zijn klanten daarom op bij de ingang van de toeristenbazaar. Hij spreekt goed Engels, wijst toeristen de weg en biedt hen aan een rondleiding door de bazaar te geven en hen de werkplaatsen van de kopersmeden, miniaturisten en stofbestempelaars te laten zien. Geïnteresseerden neemt hij ook mee naar zijn winkel.
Na mijn bezoek aan de toeristenpolitie zoek ik Alireza op in de bazaar. Als ik aankom op het plein zie ik hem direct. Lange man, een flinke kop haar dat her en der wat grijs begint te worden, stoere zonnebril. Hij rookt een sigaretje terwijl hij wacht op potentiële klanten.
Alireza heeft me geholpen nadat ik beroofd was en heeft me uitgenodigd om langs te komen in de bazaar. Nu ik er ben, neemt hij me op sleeptouw door de bazaar. We bezoeken een ‘kamelenmolen’ waar pigmenten worden gemaakt uit walnotenschillen, safraan en lapis lazuli. Daarna gaan we langs bij een wolververij, een werkplaats waar oude tapijten gerestaureerd worden en een fabriek waar tapijten geschoren, opgerekt, gewassen en gestreken worden. De handwerklui slaan nauwelijks acht op ons als we binnen komen lopen. Alireza heeft deze rondleiding duidelijk vaker gegeven.
Zonder enige hapering geeft hij zijn uitleg in goed Engels en benadrukt hij het belang van de rondleiding: “Je kan een tapijt alleen waarderen als je weet hoe het gemaakt wordt. De meeste toeristen weten niet hoeveel werk er gaat zitten in een tapijt, hoeveel stappen er doorlopen moeten worden voordat een tapijt in de winkel ligt. Wij Iraniërs houden van onze tapijten. We zijn er dol op. We leggen onze tapijten niet alleen op de grond maar hangen ze ook aan de muren. Wij weten een tapijt te waarderen.”
Tenslotte komen we aan in de winkel van Alireza. De tapijten en kilims, die hoog opgestapeld liggen tegen de muren, heeft Alireza zelf gekocht op zijn reizen langs de nomadische volken in de bergen en woestijnen van Iran. Het gros van deze tapijten verkoopt hij door aan de toeristenwinkels maar sommigen ‘speciale exemplaren” houdt hij in zijn winkel om zelf aan de man te brengen.
“De nomaden gebruiken geen patronen voor hun tapijten”, vertelt hij terwijl hij liefkozend op een stapel tapijten klopt. “Ze gebruiken hun fantasie en daardoor is elk tapijt anders. Veel Iraniërs geven echter de voorkeur aan city carpets. Die zijn gemaakt op basis van een patroon en hebben vaak heldere, synthetische kleuren. De nomaden gebruiken alleen natuurlijke kleurstoffen. Toeristen houden daar meestal het meest van.”
Alireza toont me enkele fijne tapijten van pure zijde met grappige patronen waarin kamelen, gestileerde geiten en katten figureren. Ik vraag hem naar de prijs.
“Als ik dat zeg, dan durf je hier nooit meer een tapijt te kopen… dan denk je vast en zeker dat alles zo duur is!”
Voorzichtig maak ik duidelijk dat ik niet van plan ben een tapijt te kopen. Ik heb al teveel bagage bij me voor in het vliegtuig en bovendien weet ik niet waar ik een extra tapijt zou moeten laten in mijn huis.
“Ik zou je makkelijk een tapijt op kunnen sturen, hoor, dan hoef je het niet mee te nemen. Een kilim kan ik zelfs heel klein voor je opvouwen. Een kilim past makkelijk in dat rugzakje van je.”
Ik begin me wat ongemakkelijk te voelen. Alireza heeft heel wat tijd in me geïnvesteerd door als tolk op te treden na mijn beroving. Ik wil daar wel graag iets voor terugdoen maar dat betekent niet dat ik met een tapijt opgescheept wil worden – hoe mooi ze ook mogen zijn.
Alireza voelt aan dat hij aan mij geen goede klant gaat krijgen. “Je moet je vooral niet verplicht voelen, hoor. Ik wil je niets opdringen”, zegt hij geruststellend. “Moet je horen, dit is mijn theorie: van een kilim moet je houden. En je houdt van een kilim of je houdt er niet van. Soms komen hier mensen die niet van plan zijn om iets te kopen maar die dan toch verliefd worden op een kilim. Kijk, de aankoop van een kilim is als een huwelijk. Een kilim gaat mee voor de rest van je leven. Elke morgen als je opstaat moet je blij zijn om je kilim te zien. Je moet ervan houden. Als je niet van je kilim houdt, is het als een slecht huwelijk. Daar word je niet gelukkig van.”

Bus

Vanuit Esfahan neem ik de bus terug naar Karaj om daar mijn fiets in te pakken voor de terugvlucht. We rijden over wegen en door landschappen die ik herken. Vooral in de buurt van Esfahan let ik goed op
Hier werd ik beroofd. En daar is de benzinepomp waar ik ben gestopt, een kwartiertje daarvoor.
Daar is Shahin Shahr, de stad waar ik later in het gezelschap van Amir, Alireza en Robbert aangifte heb gedaan. En toen ik hier fietste wist ik nog van niets, toen had ik Amir net voor de eerste keer ontmoet.
Hier moet ergens de installatie zijn waar uranium wordt verrijkt, want we zijn al bijna bij Natanz.

Het is interessant maar ook wat vreemd om al die plekken terug te zien. Het landschap is niet meer zo onschuldig als de eerste keer toen ik het zag.
Wat zou er gebeurd zijn als ik een andere route had genomen? Zou ik dan ook beroofd zijn? Vraag ik me af. Als ik met de kennis van nu mocht beslissen, zou ik dan een andere route genomen hebben?
Het is een lastig dilemma. Als je van tevoren weet dat je beroofd zal worden, doe je er natuurlijk alles aan doen om dat te voorkomen. Maar de beroving staat voor mij inmiddels niet meer op zich. Door de beroving heb ik kanten van Iran gezien die ik anders gemist zou hebben. Ik heb dingen beleefd die niet altijd even leuk waren maar die wel heel leerzaam zijn gebleken en bovendien heb ik allerlei mensen leren kennen die ik anders waarschijnlijk niet ontmoet had. Ik kan me mijn verblijf in Esfahan zonder hen nauwelijks meer voorstellen.

In één uur leggen we de afstand af waar ik enkele dagen eerder een volle dag over heb gefietst. Dan komen we in een gebied dat ik nog niet zo goed ken. Vanachter het raam zie ik de uitgestrekte vlakten molshoopachtige bergen. Het landschap lijkt verlaten, maar als je beter kijkt zie je her en der een familie die een tapijtje heeft uitgespreid voor een picknick. Het is vrijdag – picknickdag. Met wat weemoed denk ik aan mijn fiets die nu onder in de bus ligt. Was ik nu maar aan het fietsen, dan had ik er even bij kunnen gaan zitten.
Ik dommel in slaap.

Fietstassen

Met een schok zit ik rechtop in bed.
Waar zijn mijn fietstassen?, is het eerste dat er door mijn hoofd schiet. Ik zit op een bed in een klein kamertje met een schuin dak. Buiten begint het al een beetje licht te worden. Mijn hart klopt in mijn keel. Ik weet niet waar ik ben en mijn fietstassen zijn weg.
In mijn droom was ik nog aan het fietsen in de buurt van Esfahan. Kennelijk ben ik nog steeds niet helemaal wakker, want pas als ik wat beter kijk, valt me de wekker op. Het klerenrekje. Het gordijn. Ik ben al terug in Amsterdam. Mijn fietstassen zijn netjes gewassen en opgeborgen. Deze wetenschap stelt me gerust maar maakt me ook een beetje weemoedig. Over een paar uur moet ik weer gewoon naar mijn werk in Hilversum.


Toch nog een paar kiekjes

Aan sommige Iraanse vrienden en kennissen heb ik verteld dat mijn camera en daarmee mijn foto’s gestolen zijn. Van hen krijg ik veel smsjes en mailtjes waarin ze hun medeleven betuigen. Sommigen sturen ook enkele foto’s toe. Dat maakt dat ik toch nog enkele – nogal willekeurige – kiekjes kan laten zien.

Khomeyn



In de schoolbanken van het Engelse instituut in Khomeyn: de docent, meneer Eslami, twee van zijn cursisten en ik.



Mohamad en mr. Sardar, twee cursisten van meneer Eslami, treden in Khomeyn op als mijn gastheren. Ze tonen me de bezienswaardigheden, waaronder het geboortehuis van Imam Khomeini, zorgen voor eten en rijden me overal heen waar ik maar naartoe wil gaan. Mister Sardar heet eigenlijk gewoon Ali, maar al zijn vrienden noemen hem bij zijn bijnaam, ‘meneer de Generaal’.



(Foto's: Mohamad, mr. Sardar en Saar)

Reclame voor Naraq


In het dorp Naraq word je als toerist ontvangen met alle egards. Het burgemeester heeft kosten nog moeite gespaard om de oude traditionele huizen en de pittoreske straatjes piekfijn te restaureren en is enthousiast als er mensen komen die zijn werk willen bewonderen.
Als Echte Buitenlandse Toerist word ik meegenomen naar het gemeentehuis waar ik een college krijg met als thema 'de geschiedenis van Naraq in vogelvlucht' - startend bij zo ongeveer 4000 voor Christus. Vervolgens ga ik met een gids en een groepje Iraans-Amerikaanse toeristen op pad om het dorp te verkennen.


“Ik wil de oude cultuur van ons dorp bewaren”, legt de burgemeester mij zijn motivatie uit. “Overal in Iran zie je dat ruïnes en oude huizen verwaarloosd worden. Ik probeer het anders aan te pakken. En mijn aanpak begint zijn vruchten af te werpen: Vroeger stond Naraq nauwelijks op de kaart maar vandaag de dag zit ik bij vergaderingen tussen de burgemeesters van Esfahan en Yazd. Naraq vervult nu een voorbeeldfunctie voor andere gemeentes. Zo moet je met erfgoed omgaan!”
Naast het bewaren van de oude cultuur wil de burgemeester van Naraq de dialoog aangaan met buitenlanders. Om zo'n uitwisseling tot stand te brengen, moeten de toeristen echter wel naar het dorp komen. Naraq staat nog niet in de meeste reisgidsen en daarom laten veel toeristen het dorp links liggen. De burgemeester heeft er echter vertrouwen in dat de toeristenstroom met de tijd wel aan zal trekken. Met enige trots verklaart hij: “Vorig jaar, met Nowruz, hadden we in één week wel twintig buitenlandse toeristen in het dorp."
Na een interessante ochtend en middag op kosten van de gemeente vraagt de burgemeester mij om een gunst: of ik misschien voor de camera geïnterviewd wil worden over mijn ervaringen in Iran en mijn bezoek aan Naraq. Met de video wil de burgemeester aan sceptische dorpsbewoners laten zien dat de renovatiewerkzaamheden echt gewaardeerd worden door buitenlandse bezoekers. “En kan je dan ook wat in het Farsi zeggen?”, vraagt de burgemeester met klem. “Dat zullen mensen erg waarderen.”
Omdat ik een prettige dag heb gehad in Naraq en de pogingen van de burgemeester om 'de oude cultuur te bewaren' ook wel kan waarderen, stem ik toe en spreek ik lovende woorden over het dorp. Mijn Farsi komt evenwel niet al te best uit de verf. “Naraq kheyli khoshgel-e! Kheyli mamnunam!”, zeg ik maar, bij gebrek aan inspiratie. “Naraq is heel mooi! Hartelijk bedankt!” Meer weet ik er even niet van te maken.


Om nog een extra steentje bij te dragen aan de promotie van Naraq, raad ik bij deze alle Irangangers aan om Naraq te bezoeken.
De Engelstalige folders zijn gedrukt - Naraq is er klaar voor.

(Foto’s: meneer Safai, Iraans-Amerikaanse toerist in Naraq)

Het lekkerste brood dat er bestaat


"Het Iraanse brood is het lekkerste brood dat er bestaat maar na een dag is het niet meer te vreten", vertrouwde een Iraanse kennis me toe voordat ik naar Iran vertrok.
Nou, die wijsheid klopt wel zo ongeveer.

(Foto: Borzou)

Klaar voor de vlucht

"Fietst u graag?", vraag ik aan de fietsenmaker, die mij aan enkele dozen heeft geholpen om mijn fiets mee in te pakken.
"Ja", antwoordt de fietsenmaker, "maar het is lang geleden dat ik voor het laatst bent gegaan."
"Hoe komt dat?"
"Mijn familie zou me vermoorden als ze erachter kwamen dat ik er op mijn vrije dag alleen op uit ging om te gaan fietsen."



We doen er even over maar als we mijn fiets eenmaal gedemonteerd en ingepakt hebben, kijken Borzou en ik tevreden naar het resultaat. Het gebruik van inpaktouw is misschien niet al te efficiënt; kunstzinnig is het wel.

(Foto: Maryam)

Geen opmerkingen: