woensdag 21 april 2010

Nonnen en Arabieren

Ik had verwacht dat er een man in de aankomsthal zou staan met een bordje met mijn naam erop. Een eenmanswelkomstcomité. Ik had me erop verheugd, want het was de eerste keer dat ik een taxi had besteld om me naar mijn hotel te brengen. Het was een service van het hotel en het leek me wel praktisch, zo midden in de nacht. Ze zouden er zelfs rekening mee houden dat ik een fiets bij me had, zo hadden ze gezegd.

Maar helaas. Als ik rond kwart voor drie 's nachts met mijn fiets nog in de doos door de hallen van het vliegveld van Damascus dwaal, zie ik nergens mijn naam. Ik wacht een poosje. Misschien is de chauffeur te laat? Als ik zoekend tussen de ophalers doorloop houden de chauffeurs allemaal vriendelijk lachend hun bordje omhoog: bent u degene die we zoeken? Ik zie allemaal namen, maar niet de mijne.

Na een busreis en een taxirit door het nachtelijke Damascus lig ik rond half vijf in een miniscuul kamertje in een hotel ergens in de stad. Ik begin net in slaap te dommelen, als wordt ik gewekt door een luid "Allah U Akbar". Tijd voor het ochtendgebed.

Testrit

Als je midden in de nacht aankomt in een land waar je nog nooit geweest bent, is het altijd een grote verrassing wat je te wachten staat als je 's ochtends de deur van je hotel uitstapt. In mijn hotel heb ik een kamertje waarvan de raam uitkijkt op de binnenplaats, dus ik heb nauwelijks een idee hoe de buurt eruit ziet. Van de taxirit herinner ik me vooral een gekrioel door kronkelige straatjes.

Eenmaal goed en wel wakker ontdek ik dat het hotel in een steegje ligt dat uitkomt op een drukke weg die je als voetganger alleen via een voetgangersbrug over kan steken. In de steeg zelf vind je een klein winkeltje dat is volgestouwd met parkietjes in kooitjes, een werkplaatsje waar een man de hele dag door camouflagekleren staat te strijken, een winkel met ouderwetse telefoons en wekkers, een kebabverkoper die net de verse schapenkarkassen in zijn etalage heeft gehangen, een herenkapper met één kappersstoel in zijn zaak en een theehuis waar je waterpijp kan roken.

Als ik later op de dag mijn fiets in elkaar heb gezet, maak ik mijn eerste testritje. Het verkeer is hectisch maar het fietsen lukt aardig. Zolang je je als auto gedraagt, word je ook als auto gewaardeerd en kan je zonder problemen invoegen en meerijden in de stroom van het verkeer.

Eerst fiets ik door een christelijke wijk. Ik hoor de klokken van van de Orthodoxe kerk en zie hoogopgemaakte meisjes zonder hoofddoeken. In de diplomatenwijk, waar ik even later beland, stoft een man zijn Mercedes af met een plumeau van struisvogelveren. Een bewaker die voor het hek van een villa zit, speelt verveeld met zijn geweer. Iedereen die ik hier aanspreek, spreekt Engels en gauw genoeg vind ik mijn weg weer richting het oude centrum van de stad. Met mijn fiets aan de hand loop ik door de centrale souk van de oude stad. Handig is het niet om hier je fiets bij je te hebben, maar ik durf hem niet goed te parkeren. Ik vertrouw er niet op dat ik hem ooit nog terugvind in de wirwar van straatjes.

Alles is hier te koop: koelkastmagneetjes in de vorm van lachende groenten, sexy lingerie, tulbanden, ijs, kruiden, vliegengordijnen, sponzen, tafelzijl, batterijen en hoofddoeken, voor elk product is er een gespecialiseerde kraam. Tussen het winkelend publiek lopen jongens met handkarren met daarop fel gekleurde snoepjes. Een man in folkloristisch kostuum draagt een meterhoge theekan op zijn rug en steelt de schow door te jongleren met zijn theeglazen.

Special clothes



De Omayaden moskee in Damascus is de rustplaats van zowel het hoofd van Johannes de Doper als het hoofd van Hussein, de kleinzoon van Mohammed. Het idee op zich wekt bij mij niet bijzonder veel devotie op, maar de hoofden trekken jaarlijks talloze bedevaartsgangers, zowel christenen als moslims.

Om de moskee binnen te mogen, moet ik me hullen in een vormeloos bruin gewaad - te verkrijgen in het gebouwtje met de toepasselijke naam ‘Putting on Special Clothes Room’. In vergelijking met de aanwezige moslima’s zien de westerse vrouwen er wat onderkomen uit. Sommigen dragen hun ‘special clothes’ alsof het een regenponcho is: over hun rugzak heen. Gelukkig het is ook niet de bedoeling van het gewaad om er elegant mee voor de dag te komen.

Niet alleen de vrouwen dragen lange gewaden, maar ook veel mannen. Het duurt een poosje voordat ik gewend ben aan hun Arabische look. Sommigen dragen een witte jurk, anderen zijn gehuld in het zwart of dragen donkerblauw met een krijtstreepje. Op het hoofd hebben ze steevast een rood-witte of zwart-witte Yasser Arafat-sjaal met een zwarte band eromheen.
Steeds weer neurie ik het oude – nogal politiek incorrecte – carnavalsliedje: “Salam Aleikum / we zijn de rasechte Turken / we dragen hele lange jurken / en we roken fatima-a-a-a…” Ik krijg het niet uit mijn hoofd.

Eten


De eerste dagen in een vreemd land weet ik nooit goed wat ik waar moet eten. Overal is eten te vinden, maar van de meeste etenswaar heb ik geen idee wat het precies is, laat staan hoe het te bestellen. En dan komt er ook de hygiëne om de hoek kijken: is het wijs om fruitsap te halen bij een kraam waar de glazen nauwelijks afgewassen worden? Zouden die vleesspiezen in de kebabkraam wel vers zijn? En zijn
die bruingefrituurde broccolistronkjes, die de falafelverkoper op zijn broodjes gooit, wel te verteren?

Het is een kwestie van uitproberen. Beetje bij beetje leer ik de eetgewoontes kennen. De eetlust wint het van het wantrouwen en meer en meer leer ik de lokale keuken te waarderen.

Op pad

Ik verlaat Damascus in noordelijke richting. Daar heb ik drie goede redenen voor. In de eerste plaats lijkt deze weg de rustigste weg de stad uit te zijn, ten tweede loopt de weg de bergen in en ten derde zal ik zo de wind waarschijnlijk in de rug hebben. De eerste twee veronderstellingen kloppen. De derde niet. Het grootste deel van de tijd heb ik een harde wind op kop en met de steile wegen leg ik de eerste dag slechts een dikke dertig kilometer af. Het is duidelijk dat ik nog in vorm moet komen.

Onderweg kom ik langs een plek waar net een ongeluk is gebeurd. Een gekantelde vrachtwagen ligt in de berm. Een stuk of veertig man staat eromheen. Sommigen zijn op de cabine geklommen, anderen wachten op hulp. Iedereen roept en gebaart, maar niemand kan iets doen om de chauffeur, die waarschijnlijk beklemd zit, uit zijn benarde positie te bevrijden.

Een kilometer verderop blijkt dat er inderdaad hulptroepen op komst zijn. Zo’n tweehonderd militairen marcheren strak in de pas richting de plek van het ongeluk. Er is geen ambulance of brandweerwagen te zien. Tweehonderd man en een gekantelde vrachtwagen. Graag was achter hen aangereden om te kijken hoe dat zou aflopen. Maar ik ploeter gestaag door, de berg op.



Het klooster in

Die avond neem ik mijn intrek in het klooster van Saydnaya, ofwel het klooster van Onze Lieve Vrouw. Er wonen vijfendertig Grieks Orthodoxe nonnen, allemaal gehuld in zwarte gewaden en harige zwarte gebreide kappen. Ze hebben veertig wezen onder hun hoede. Daarnaast krijgen ze dagelijks enkele honderden toeristen over de vloer.

Ik ben blij dat ik in het klooster mag overnachten, maar ik voel me wat geïntimideerd door de nonnen. Ze zien er nogal streng uit in hun zwarte gewaden en vooral de moeder overste lijkt zich ver boven mij verheven te voelen. Ze kijkt me nauwelijks aan als ik aan haar vraag of ik een nacht kan doorbrengen in één van de gastenverblijven. Halverwege het gesprekje valt ze plots op haar knieën op de grond om te gaan bidden. Een poosje bestudeer ik het interieur van het kantoortje: de oude bank, de iconen aan de muur en de flatscreen televisie met het gehaakte kleedje eroverheen. Dan brengt een andere non me naar mijn kamer.



De verschijning van de Heilige Maagd

Eén van de nonnen, zuster Tatiana, komt naast me zitten om de zonsondergang te bekijken. Het klooster staat op een heuvel en kijkt uit over de groene vallei. Zuster Tatiana gedraagt zich iets aardser dan de andere nonnen. Ze is pas vier jaar geleden, na de dood van haar moeder, toegetreden tot het klooster.

De nonnen gaan er prat op dat hun klooster na Jeruzalem het belangrijkste bedevaartsoord in het Midden Oosten is voor Christenen. Zuster Tatiana vertelt me dat het gebouwd is op de plek waar Maria jaren na haar dood is verschenen. In de vijfde eeuw na Christus, zo gaat het verhaal, trok de Byzantijnse keizer Justinianus met zijn troepen ten strijde tegen de Perzen De paarden hadden dorst, maar in de woestijn was geen voedsel en geen druppel water te vinden. Plots zag de keizer een een prachtige gazelle in het struikgewas. Zonder te twijfelen pakte hij zijn pijl en boog en ging haar achterna. De gazelle snelde voor hem uit, maar hield plots stil bij een waterbron. Wat een geluk, dacht de keizer, zo sla ik nog eens twee vliegen in één klap: straks heb ik voedsel en water voor mijn mannen. Maar voordat hij kon schieten, veranderde de gazelle in de heilige maagd Maria. Zij sprak tot hem: "Schiet me niet neer, Justinianus, maar bouw hier een kerk voor me.” Vol eerbied deed de keizer wat hem was opgedragen en zo ontstond het heiligdom van de Saydnaya.

Midden in het klooster kom je door een klein gangetje uit in een donker kamertje vol iconen en kaarsen. Dit zou de plek zijn waar Maria heeft gestaan. Volgens de nonnen komen pelgrims van over de hele wereld hier naartoe om om een wonder te vragen. Na een bezoek aan het heiligdom krijgen vrouwen met een kinderwens een kind. Vrouwen die op zoek zijn naar een man, vinden een een echtgenoot en zieken worden genezen.

Vrijgezelle christen gezocht

Ik word door het heiligdom rondgeleid door Zeinab, een Irakese die ook op bezoek is in het klooster. Als ze zich voorstelt, zegt ze er meteen verontschuldigend achteraan: "Ik heet dan wel Zeinab, maar ik ben een christen, hoor! Ik kan er ook niets aan doen dat ik een islamitische naam heb. Zo heeft mijn vader me nou eenmaal genoemd." Terwijl we het heiligdom inlopen raakt ze de iconen aan en geeft her en der een kusje weg. "Ik ben net eigenlijk al wezen bidden, maar het kan geen kwaad om nog een keertje te gaan."

Zeinabs probleem is dat ze nog ongetrouwd is. Ze heeft weliswaar leuke vrienden en een leuke baan in Bagdad maar het gebrek aan een man leidt tot veel roddel en achterklap in de gemeenschap. Daar komt nog eens bij dat ze een aanbidder heeft van wie ze niets moet hebben. De jongen in kwestie is moslim en dat is ook meteen het probleem. “Hij weet dat ik christen ben, hoe haalt hij het in zijn hoofd om me om mijn hand te komen vragen! Wat een lef!”, roept ze verontwaardigd.

Het is in Bagdad wel lastig om aan een leuke christelijke vrijgezel te komen, vertelt Zeinab. "Elke zondag ga ik natuurlijk naar de kerk, daar kom je nog wel eens iemand tegen. Maar langzaamaan trekken de meeste christenen weg. Naar Syrië, naar Canada en sommigen zelfs naar Europa, naar Zweden. Ik weet ook niet hoe het verder moet." Misschien weet Maria raad.

Heilig watje



Midden in het heiligdom staat tussen alle kaarsjes een bakje olie met een brandend lontje erin. Ernaast staat een bakje met watjes. Zeinab neemt een watje, doopt het in de olie, stopt het in een klein plastic zakje en geeft het aan mij. Erg aantrekkelijk ziet het watje er niet uit. Gelig en vettig kleeft het aan het plastic. Maar toch: wat gezegende olie voor onderweg kan nooit kwaad.

Kloostervoedsel

De nonnen zijn geen keukenprinsessen. Van de twee maaltijden die ik nuttig in het klooster, bestaat de ene uit rijst met vermicelli en brood en de andere uit brood met yoghurt. Als ik later op een kop thee vraag, warmt een behulpzame non wat koud water op in de magnetron tot het lauw is en gooit er dan een theezakje in. Ik heb wat medelijden met die arme weeskinderen. Zouden die het elke dag met dit soort maaltijden moeten stellen?

Vrouw + fiets = man

"Goedemorgen, hoe gaat het met u? Met mij gaat het goed, god zij geprezen. Dit is Sara, ze komt uit Nederland."
Het is ochtend in Saydnaya. Zeinab en ik zijn op weg naar een theehuis. Zeinab voelt zich duidelijk niet op haar gemak. "Ik weet niet precies wat de mensen van ons denken, maar het is in ieder geval niet veel goeds", zegt ze, terwijl ze spiedend om zich heen kijkt.

Volgens Zeinab zie ik er niet vrouwelijk genoeg uit en nu is ze bang dat mensen zullen denken dat zij samen met een wildvreemde man over straat gaat. Zainab vindt dat ik mijn wenkbrauwen af moet scheren en er boogjes voor in plaats moet tekenen. Ook moet mijn haar langer. "En ach, waarom moet je dan ook zo nodig gaan fietsen!", roept ze.

Om misverstanden te voorkomen stelt ze me daarom te pas en te onpas aan voor aan voorbijgangers. "Als ze je naam horen begrijpen ze wel dat je een vrouw bent."

Nog meer heiligdommen

Na mijn vertrek uit Saydnaya bezoek ik het dorp Ma’alula. Ook een dorp dat bekend staat om zijn christelijke bezienswaardigheden, in dit geval de schrijn van de heilige Tekla en de kerk van Sint Serge. De kerk is gebouwd in 325 AD en is daarmee een van de oudste christelijke kerken in de wereld. Ik was eigenlijk niet van plan om in dit dorp te blijven hangen, maar omdat ik ’s middags simpelweg geen kracht meer in mijn benen heb om de steile berg op te komen, laat ik me terugrollen naar het dorp en zoek ik onderdak in het klooster van de heilige Tekla.



De nonnen zijn hier wat socialer dan in Saynaya en het uizicht is prachtig. Daarom houd ik hier een rustdag. Imad, eigenaar van het toeristische theehuis bij de kerk, stelt zich op als mijn persoonlijke gids en vertelt over de wederwaardigheden van het dorp en omstreken. In de bergen rond het dorp zijn grotten te vinden die volgens archeologen al zo’n vijftig tot zestig duizend jaar geleden bewoond werden. De grotten werden daarna nog lang gebruikt als woningen en schuilplaatsen. Even achter de kerk bevindt zich zelfs een half dorp, uitgehakt in de rots. Maar dat gebied is niet toegankelijk voor het publiek.



Als het even rustig is in het theehuis, komt Imad op een drafje naar me toe en gebaart me om mee te komen. “Come with me, quick! I want to show you.” We hollen de parkeerplaats over. Alsof hij bang is betrapt te worden, kijkt Imad om zich heen en opent dan een hek naar de lap grond grenzend aan de kerk. “Come Sara, Come! Give me your camera!”, roept hij. Hij wil eigenlijk zo snel mogelijk weer terug zijn bij het theehuis, maar hij moet en zal me de grotten laten zien.
“Sara, sit here”, roept Imad heigend van de plotse inspanning. Ik ga zitten op de aangewezen plaats in één van de grotten en even later verschijnt Imad met mijn camera in een andere opening van de grot. Hij maakt een foto. “Sara”, roept hij weer – hij noemt mensen graag bij de naam – “Now here!” En hij wijst weer naar een andere plek. Een supersnelle fotosessie volgt. Imad heeft dit duidelijk al vaker gedaan. Hij weet de fotogenieke plekken zonder aarzelen te vinden.
Dan ziet Imad een bus vol toeristen aankomen. Hij duwt me mijn camera in de hand en rent terug naar het theehuis. “You stay here. When you want to get out: call me!”, roept hij, terwijl hij het hek weer op slot doet.

Middag in de woestijn

In de dorpen in de woestijn is in de middag nauwelijks iemand te bekennen. De luiken van de huizen zijn dicht. De rolgordijnen van de winkels zijn naar beneden gelaten. Een garagist ligt te slapen in de schaduw van het golfplaten dak boven zijn werkplaats. Ergens staat iemand op de bus te wachten. Verder is het stil.

In het dorp Sadad zet ik mij neer onder een palmboom voor een picknick. Ik heb brood, olijven, platte kaas, komkommer, tomaat en halva – een zeer zoete en energierijke sesampasta. Midden tijdens mijn lunch komt er een vrouw uit één van de huizen verderop. Ze wenkt me om mee naar binnen te komen, de koelte in. Ze is gehaast, wil dat ik mijn boeltje snel inpak en met haar meekom.

Even ben ik bang dat de vrouw van het opdringerige type is. Zo iemand bij wie je niet meer wegkomt als je eenmaal binnen bent. Maar gelukkig blijkt dat allerminst het geval. Ze gaat me voor naar de ontvangstkamer, roept haar man erbij en zet ons een lunch voor van gevulde minicourgettes met tomatensaus en brood. Daarna brengt ze thee.

De vrouw heet Shamsa en de man Georges. Beiden zijn gepensioneerd leraar. Shamsa gaf les op de basisschool, Georges was aardrijkskunde docent. Hij spreekt wat Engels en geeft mij les in enkele Arabische woorden. Met trillende hand schrijft hij de Arabische letters. Mij laat hij de Engelse vertaling en de uitspraak opschrijven. Met trots vertelt het echtpaar over hun twee zonen. De een is ingenieur, de andere arts.

Het echtpaar nodigt me uit om te blijven. Eén dag, twee dagen, een week, zolang ik wil. Ze hebben geen dochter, zeggen ze, maar ze hadden er altijd al één willen hebben. Ik twijfel. Deze mensen zijn ontzettend aardig en ik zou graag blijven. Maar van de andere kant: ik heb vandaag de wind in de rug en vlieg met een snelheid van 40 kilometer per uur de woestijn door. Wie wil er dan nog binnen gaan zitten?

Ik besluit dus te gaan, maar pas na een middagdutje. Ik krijg een deken, een kussen en word op de bank geplaceerd. Georges en Shamsa trekken zich terug naar de andere kamer.

Rond half vijf zit ik weer op de fiets. De zon is al aan het zakken en is niet zo heet meer. Verkwikt rijd ik verder de woestijn in.

Geen tijd voor thee

Tegen het eind van de middag komen de mensen hun huizen weer uit. In de schaduw zitten overal groepjes mensen aan de thee. Ze hebben een tapijt uitgespreid op de grond en koken water op grote gasbranders. De gasflessen versierd met een om maat gemaakt hoesje. Soms een synthetisch roze lapje met glitters en palletjes. Soms een met de hand gehaakt netje.

De meeste uitnodigen voor thee sla ik af. Ik zwaai terug en wijs dan naar voren: ik heb nog een heel stuk te gaan. Geen tijd voor thee, maar bedankt voor de uitnodiging!

Jezus aan het stuur

Hoe langer ik onderweg ben, hoe meer talismannen ik verzamel. Op reis heb ik standaard een hangertje van de heilige Christoffel, beschermheer van de reizigers, bij me. Sinds een jaar hangt er ook een klein Turks kraaltje, een bescherming tegen het boze oog aan mijn stuur. Na mijn bezoek aan Saydnaya heb ik een gezegend watje in mijn broekzak zitten en heb ik ook een sleutelhanger met een Egyptische erop heilige in mijn tas. Gekregen van Zeinab.
Als ik, op weg naar Homs op mijn kaart sta te kijken, stopt er een auto. De twee mannen erin willen me graag helpen. “Waar wil je naartoe? Wij wijzen je de weg!”, gebaren ze. De hulp is eigenlijk overbodig – er zijn maar twee wegen om uit te kiezen – dus ik bedank de heren. Voor ze weer verder rijden, haalt de chauffeur een kralenketting van zijn achteruitkijkspiegel en geeft hem aan mij. Aan de ketting hangen naast enkele grote, roze kralen een hangertje van Maria met kind en eentje van Jezus aan het kruis. Ter bescherming onderweg.
De ketting hangt nu aan mijn stuur. Naast mijn kilometerteller.

Besneeuwde toppen in de woestijn


De fotograaf van Manzul heeft iets weg van Rik Felderhof. Hij is gebruind door de woestijnzon, heeft kort grijs haar en draagt een losse witte blouse en een linnen broek – geen lang gewaad en rood-witgeblokte sjaal, zoals de meeste andere mannen. Hij is de artiest van het dorp. Hij laat me een aquarel zien van een gestrande boot: hij fotografeert niet alleen, hij schildert ook.

Ik logeer bij de buren van de fotograaf. Een gezin met zes kinderen: vijf meisjes en één jongen. De oudste is vijftien, de jongste, het jongetje Ahmad, is acht maanden. Twee meisjes spreken wat Engels en hebben de taak op zich genomen om mij overal waar ik ga, te begeleiden. Bij het theedrinken, buiten op het tapijt, schuift zo’n beetje het halve dorp aan. Enkele mannen zetten hun tractor aan de kant van de weg, een moeder parkeert haar buggy in de berm en de kinderen halen hun broertjes en zusjes erbij. “Kijk eens wat we nu weer in huis hebben gehaald!”

De fotograaf doet een voorstel dat alle aanwezige kinderen doet opleven. Mijn twee tolken maken mij duidelijk wat de bedoeling is: we gaan naar de fotostudio.

De fotostudio staat in de tuin van de fotograaf. Een klein gebouwtje met twee ruimtes: de studio en het kantoortje. Een muur van de studio is behangen met de afbeelding van een Zwitsers landschap. Hoge besneeuwde toppen, dennenbossen, een chalet en een bergriviertje. Met zoveel mogelijk mensen gaan we op de foto: eerst ik met de jongere kinderen. Dan ik met de oudere meisjes. En tenslotte: ik alleen.



De fotograaf is tevreden en laat mij op zijn computer het resultaat zien. Het plastic stoeltje en de betegelde vloer doen wat af aan de illusie van het berglandschap. Ook zijn her en der de randen van het berglandschap te zien.

De fotograaf print één van de foto’s uit. De anderen zet hij op mijn usb-stick. Een aandenken aan de woestijn.

Bloemetjesonderbroek

Na het bezoek aan de fotograaf nemen mijn twee tolken me mee naar de andere buren. Daar staat het nemen van een douche en het drinken van nog meer thee op het programma. De buurvrouw begeleid mij naar een roze meisjesslaapkamer, waar ik mijn vuile en mijn schone kleren kan achterlaten. De buurvrouw wikkelt me in een grote handdoek en begeleid ze me naar de doucheruimte. Ze laat een grote emmer vollopen met water dat verwarmd is door de kachel in de hoek. Dan geeft ze me een fles shampoo en een klein bakje waarmee ik het water over me heen kan scheppen.
Als ik de doucheruimte uitkom, staat de buurvrouw al op me te wachten. Ze draait een handdoek om mijn hoofd en jaagt de kinderen aan de kant die nieuwsgierig achter ons aan drentelen. Terug in de meisjeskamer krijg ik een fles met bodylotion aangereikt. Ik smeer er mijn handen en mijn gezicht mee in. De buurvrouw smeert wat van de lotion in mijn haar.
Nu duikt de buurvrouw een kast in en haalt een katoenen onderbroek te voorschijn: wit met een onschuldig kantje en roze bloemetjes. Pas als ik haar laat zien dat ik mijn eigen schone ondergoed heb meegenomen, legt ze het broekje weer terug in de kast.
Alsof het de gewoonste zaak van de wereld is, helpt de buurvrouw me vervolgens met aankleden. Ze doet mijn bh-sluiting dicht, geeft mijn broek aan en zet mijn slippers klaar. Schoon en fris gaan we naar de woonkamer, waar de rest van de familie alweer klaar zit met een gasbrander, een dienblad vol glaasjes en een theepot.


Op het eind van de avond: met de familie en enkele buurtkinderen aan tafel...


... terwijl de heer des huizes de koffiebonen brand.

Opgepast!

Als ik hier in Syrië mijn blog wil updaten, verschijnt er in grote rode letters ERROR in mijn scherm. Deze site is hier niet toegankelijk, zo blijkt.
Om toch een bericht te kunnen plaatsten, doet de jongen van het internetcafé iets ingewikkelds met proxy's en kan ik alsnog mijn gang gaan.

Om überhaubt verbinding te mogen maken, moet ik trouwens wel eerst mijn paspoort laten zien.



Ook vond ik het apart dat ik voor de aanschaf van een prepaid SIMkaart mijn vingerafdruk achter moest laten in de telefoonwinkel. Het is niets meer dan een wazige blauwe vlek, maar ik hield er wel een blauwe duim aan over.

3 opmerkingen:

Tabitha zei

Hi Saar,

Aangezien de smsen niet aankomen een bericht op je weblog... die je misschien (waarschijnlijk?) ook voorlopig niet kan lezen. Helaas wel alle verjaardagssmsen gemist. Maar wel een fijne verjaardag gehad?
Leuke verhalen, een nieuw land en het voelt alsof je je plek nog een beetje moet vinden. Wel een mooi land zo te zien.
Geniet ervan, maak veel vrienden, ontdek het land en fiets vooral door.

Tabitha

Unknown zei

Dag Saar,

Wat een prachtige belevenissen! Ikzelf ben toch niet zo genegen de vele bijv. Japanners mijn huis in te halen die hier groepsgewijs ons hof komen bekijken. Mooi die gastvrijheid. Misschien moet je daarvoor ook wel alleen of met z'n tweeen gaan. Veel plezier verder!

Groetjes, Karin

Fieke zei

Hoi Saar!

Koen en ik genieten van je verhalen. Je schrijft zo ontzettend leuk! Super leuk dat je op allemaal mooie en interessante plekken komt. Heel veel geluk en een fijne reis!

Fieke