vrijdag 30 april 2010

Zwemmen met kleren aan

Eclectisch

Het geweldigste kasteel waarin ik ooit ben geweest is Krak des Chevaliers. Het is gebouwd op een heuveltop tussen Homs en Tartus door de kruisvaarders die de streek rond de twaalfde eeuw veroverden. Het is een machtig gebouw. Metersdikke muren, hoge uitkijktorens, smalle schietgaten, kantelen, wenteltrapjes, duistere kelders en talloze kruipdoor-sluipdoorweggetjes. Geen doorgang is versperd, je mag overal in-, op- of onder kruipen. Zolang je maar zorgt dat je niet in één of ander gat valt en een been breekt, of te ver over de rand van de kasteelmuur gaat hangen. Betreden is op eigen risico.

Twee uur lang zwerf ik door het kasteel. Ik ben lang niet de enige bezoeker, maar omdat het kasteel zo groot is waan ik me soms alleen. Mijn kasteel. Mijn uitzicht. Mijn geheime doorgang.

Af en toe stuit ik op een groep Iraanse dames die door een man met megafoon worden rondgeleid door het kasteel. Op één jonge vrouw na zijn alle dames gehuld in een zwarte chador. Lopend over de kasteelmuur lijken ze bijna op te stijgen, als grote wapperende vuilniszakken.

De jonge vrouw heet Mona. Ze is in Syrië om bij de Amerikaanse ambassade in Damascus een visum aan te vragen voor een reis naar de Verenigde Staten. In Iran is een Amerikaans visum niet te krijgen. Het lijkt erop dat het in Syrië wel gaat lukken, maar het duurt wel een poosje. Ze wacht al twee weken. Ondertussen heeft ze zich maar aangesloten bij het reisgezelschap.



Bij het beklimmen van de hoogste uitkijktoren van het kasteel stuiten we op een groep Romeinse soldaten. Verveeld hangen ze tegen de kantelen in de zon. Het blijkt dat er filmopnames worden gemaakt in het kasteel. Een film over Cleopatra. Zowaar verschijnen er ook een groep ‘Egyptenaren’ – dikke mannen gehuld in witte gewaden, het hoofd kaalgeschoren en de ogen dik aangezet met kohl. Ook huppelen er drie Egyptische ogende danseressen langs en lange zwarte pruiken en flinterdunne jurken. Een film over het oude Egypte opgenomen in een Middeleeuws kasteel in Syrië. Apart.




Pal naast Krak des Chevaliers vind ik de beste slaapplaats tot nu toe: een grasveldje op een klif even naast het kasteel. Een tent is niet nodig, want het is warm genoeg en regenen doet het toch niet. Dus ik kijk naar de sterren en word wakker met een uitzicht op de dikke kasteelmuren en de omliggende heuvels.

Koudwatervrees

De boulevard langs de kust die van de Libanese grens naar Tartus leidt ligt er verlaten bij. Her en der staat een kraampje met strandschepjes, emmertjes en badhanddoeken, maar klanten zijn er niet. Op de brede boulevard is zelfs nauwelijks een auto te zien. Er klinkt krakerige Arabische muziek uit een radio. De sfeer is die van Katwijk aan Zee in de winter. Een plek die eigenlijk vol leven zou moeten zijn, maar er doods bij ligt.

Aan de kant van de weg staat een opmerkelijk verkeersbord: een verbodsbord met in het midden een pictogram van een man en een vrouw, zoals je ziet op toiletdeuren maar dan naast elkaar. Wat betekent dat nou weer? Verboden terrein voor stelletjes? Niet plassen op straat?

Vanaf de boulevard is de zee zelf nauwelijks te zien. Tomatenkassen vol rijpe tomaten en nieuwe lege appartementencomplexen onttrekken de zee aan het zicht. Her en der is er een toegang tot het strand, maar de meeste opgangen zijn gesloten. Wel zijn er privé-stranden – alleen toegankelijk voor de hotelgasten, of de bewoners van de appartementen. Twee keer doe ik een poging om tot het strand te komen. De eerste keer wordt mij door twee potige bewakers om mijn paspoort gevraagd. De tweede keer wordt ik achtervolgd door zes tieners op brommertjes die verheugd roepen: “Are you going to swim? Really?” Uiteindelijk houd ik het voor gezien en fiets ik verder richting Tartus.

Hibiscus

De natuur is nu op zijn mooist in Syrië. Overal staan bomen in bloei. De hibiscus staat vol met grote rode bloemen, de bougainville is knalpaars en dan zijn er nog allerlei andere struiken en bomen waarvan ik de naam niet weet… roze, geel, wit

In een park in Tartus zit ik onder een palmboom mijn ontbijt te eten. Af en toe komt er een thee- of koffieverkoper langs om een kopje mierzoete drank aan te bieden. Ik zit er nog maar net of een groepje jongens strijkt naast me neer. Ze zijn een jaar of twaalf en roken sigaretten. Eén van hen, Ibrahim, komt naast me zitten, met zijn rug tegen de palmboom. De rest besluit hun vechtkunsten aan mij te vertonen. Karateschoppen, houtgrepen, worstelingen wisselen elkaar af. “Jackie Chan”, verklaart Ibrahim, terwijl hij wijselijk een trek van zijn sigaret neemt. De jongens pakken elkaars pet en jas af, en gooien die in de sinaasappelboom. Vervolgens proberen ze die er met vereende krachten weer uit te krijgen. Mohamad, de jongste van het stel, komt op het idee om een bloem van de hibiscus te plukken en die aan mij cadeau te doen. Een goed idee, vinden de anderen en voordat ik ze heb kunnen stoppen is de hibiscus kaalgeplukt. Beschroomd zit ik met zeven bloemen in mijn hand. Wat moet ik daar nou weer mee?

Een gesprek met een vrachtwagenchauffeur

Het begint met het waarheen: “Ga je ook naar Hama op je fietstocht? Een prachtige stad, je weet wel, met die grote waterwielen!”

Dan volgt de uitnodiging: “Als je komt moet je me zeker bellen. Ik woon vlakbij Hotel Caïro. Je moet echt komen, hoor!”

Maar op de vraag: “Hoe heet je trouwens?”, volgt de verbazing: “Je heet Sara? Wat grappig! Bij ons is Sara een meisjesnaam!”.

Dan ontstaat de verwarring: “Oh, maar je bént ook een meisje, zeg je? Néé!” en vervolgens de verbijstering: “Maar verrek, nu zie ik het, je hebt geen baard! Dus je bent echt geen man… Nou zeg, wie had dat gedacht.”

En dan toch weer die twijfel: “Maar je hebt wel armen als een man...”

Ten slotte, berustend in de onduidelijkheid van de situatie: “Hoe dan ook: bel me als je in Hama aankomt.”

Onweer op komst



Pizza en cola

Op zoek naar een internetcafé beland ik in Firefox.com. Niet echt een handige naam, beaamt eigenaar Rami. Wie weet hoeveel mensen Firefox nog gebruiken over één, laat staan vijf jaar. “Maar mijn broer stond erop dat het deze naam moest worden, en hij is mede-eigenaar, dus uiteindelijk heb ik hem zijn zin maar gegeven”, zegt Rami.

Rami verwelkomt me hartelijk in zijn internetcafé, maar hij kan me geen computer aanbieden. De vergunningen zijn nog niet rond. Al maanden loopt Rami te leuren bij verschillende instanties om zijn internetcafé te mogen openen. Daarvoor moet je hier niet alleen de permissie hebben van het ministerie van communicatie, maar ook van het leger. En daar zit hem het probleem. “Nadat je de vergunning hebt aangevraagd, komen er mensen van de inspectie langs. Die laten vervolgens niets meer van zich horen.” Pas als je de nodige mensen hebt omgekocht wordt de procedure weer in gang gezet.

Het internetcafé ziet er strak uit. De muren zijn fris geverfd, er ligt een strakke laminaatvloer en alle computers en monitoren zijn brandnieuw, klaar om aangesloten te worden. In het keukentje staat een grote frisdrankkoelkast zachtjes te brommen. Er moeten alleen nog enkele draden worden weggewerkt. En muziekinstallatie moet nog worden afgesteld. Daarvoor heeft Rami de hulp van enkele vrienden ingeroepen. Seif, ingenieur aan de universiteit van Aleppo, en Hassan, geluidsman en computerdeskundige, zijn allebei druk aan de slag.

Hoewel Rami me geen internetverbinding kan aanbieden, nodigt hij me wel uit voor een blikje cola uit de propvolle frisdrankautomaat. “You are só very welcome”, zegt hij steeds. Hij spreekt Engels met een Brits accent. Naast manager van het internetcafé is hij ook docent Engels op een basisschool in het noorden van Syrië. “In het dorp waar ik lesgeef, wonen alleen maar Koerden. Die kinderen spreken niet eens Arabisch. Erg lastig om hen Engels te leren.”

Als Rami vervolgens ook pizza’s bestelt, voegen ook de anderen zich bij ons. Het gesprek komt op veiligheid. Ze zijn het met me eens dat Syrië een veilig land is om te reizen. “In Nederland reageerden sommige mensen nogal bezorgd, toen ik vertelde over mijn reisplannen”, zeg ik. “Ze denken dat hier alleen maar enge mannen met baarden rondlopen.”

Seif, de ingenieur die zelf trouwens een baard heeft, snapt die angst wel. Zelf kiest hij liever ook voor de voorzichtige weg. Hij vertelt: “Voor de postdoc-onderzoekers aan onze universiteit is er elk jaar een uitwisselingsprogramma. De beste onderzoekers mogen enkele maanden onderzoek doen aan een andere universiteit. Vorig jaar waren er bijvoorbeeld plaatsten in Caïro en Ankara. Maar dit jaar was er maar één plaats beschikbaar: in Pakistan. En niemand wil gaan! Ik ben de derde op de lijst en ook ik heb nee gezegd. Straks merken ze daar dat ik een buitenlander ben en nemen ze me in gijzeling. Of ik loop Osama Bin Laden tegen het lijf. Pfff, stel je voor! Nee hoor, ik blijf liever hier.”

Als de pizza op is en de koelkast een stukje leger, sluit Rami de tent af. Hij begeleid me naar ander internetcafé in de buurt, een ruimte met wrakkige computers weggestopt op drie hoog in een grauw bedrijfspand. Hopelijk kan Rami zijn Firefox.com snel openen. Een ware aanwinst voor de stad.

Leeftocht

Drie mannen op motoren houden me staande. Echte macho´s met grote, spiegelende zonnebrillen en een baard van enkele dagen. Waar ga ik heen? Waar kom ik vandaan? En wil ik misschien thee? En wat te eten? Het huis van de één is maar een kilometer verderop. Daar zijn ook zijn moeder en zus, voegt hij er meteen aan toe.

Ik sla de thee af en fiets door richting Lattakia. De laatste vijf kilometer moet ik over de snelweg, niet ideaal, maar wel te doen. Er rijden ook brommers, tractoren en pick-uptrucks met hele gezinnen achterin, dus een fietser kan er ook nog wel bij.

Er komt een motor naast me rijden met twee mannen van daarnet erop. De man die achterop zit houdt een klein zwart tasje naar me uitgestrekt. Ik stap af en bekijk de inhoud: vier verschillende soorten frisdrank, drie chocoladerepen en een zak koekjes. Leeftocht voor onderweg.

Rode hond

Hotelmanager Yasser is op de versiertoer. Elke gelegenheid grijpt hij aan om even in mijn kamer langs te komen voor een praatje. Eerst brengt hij een kopje thee, dan een extra handdoek, dan een kopje koffie en vervolgens vindt hij dat ik dringend een schoudermassage nodig heb. Als ik het gefluit op de gang hoor, weet ik dat hij weer in aankomst is.

Yasser is een aardige. Hij gedraagt zich niet als de typische Syrische macho, maar is ongedwongen enthousiast en een beetje hyperactief. Hij tekent stripfiguren in mijn reisgids en spreidt graag zijn talenkennis tentoon. “Are you going to het strand tomorrow? It will be lekker weer.”

Ik raak gesteld op Yasser en laat me zijn attenties prettig aanleunen. ’s Avonds klopt hij nog eens aan met thee. Maar thee is niet het enige dat hij bij zich heeft. In zijn andere hand houdt hij een rode pluchen knuffelhond. Op zijn achterpoot staat in witte letters: ‘I love you’. Nonchalant gooit hij de knuffel op het bed. Een rode hond. Ik vraag me af of het Nederlands de enige taal is waarin dat ook de naam van een ziekte is.



Als Yasser me de volgende ochtend koffie komt brengen, zet hij de tv in mijn kamer aan en strekt hij zich uit op het tweede bed in mijn kamer. “Wij Syriërs staan elke ochtend op met Fairuz. Een ontbijt zonder olijven is geen ontbijt, een ochtend zonder Fairuz is geen ochtend.” Ik kende haar niet, maar Fairuz blijkt een befaamde Libanese zangeres die populair werd in de jaren zestig. Elke ochtend hoor je haar liederen als achtergrond bij de teksttelevisie. Ze zingt mooi, wat melancholische soms. Inderdaad prettige muziek om mee op te staan.

Met Fairuz op de achtergrond, vertelt Yasser hoe hij aan zijn Nederlandse woordenschat komt: hij heeft een poosje een Vlaams vriendinnetje gehad. Het was een mooie tijd, maar de afstand deed hun relatie de das om.
Hij komt aanzetten met een stapel uitgeprinte e-mails. De tastbare herinneringen aan hun relatie. Yasser spreidt de liefdesbrieven uit over mijn bed en begint er uit voor te lezen. Hij citeert graag uit eigen werk en brengt ten gehore hoe hij zijn toenmalige vriendin op een voetstuk zette. Hoe hij haar uit de put probeerde te praten. Hoe hij hele nonsensverhalen verzon om haar zijn liefde te betuigen. De mails zijn daadwerkelijk grappig en leuk geschreven, maar voor mij zijn ze niet bijzonder interessant. Als hij bovendien de bedoeling heeft om mij hiermee voor zich te winnen heeft hij de situatie toch verkeerd ingeschat. Voorzichtig probeer ik hem duidelijk te maken dat ik zo stilletjes aan wel genoeg inzicht heb in de relatie tussen hem en zijn ex, maar Yasser zegt: “nee, nog ééntje!” en leest daadwerkelijk nog een mail voor.

Hij heeft nauwelijks door dat ik inmiddels op het balkon ben gaan zitten.

Liefde in de ambtelijke molen

De politieagent van de immigratiedienst kan in bijna alle talen van de wereld “Ik houd van je” zeggen, vertelt hij met enige trots. En hij begint: “I love you, je t’aime, ich liebe dich, …. “

Ik sta met twee andere Nederlanders in het immigration office om mijn visum te verlengen. Op het eerste gezicht is het verlengen van je visum is niet de meest vakantieachtige activiteit die je je kan voorstellen. Het idee alleen al roept het beeld op van een bedompt kantoor, formulieren in viervoud, vergeten pasfoto’s, rijen wachtende, bezwete toeristen en norse, onwrikbare overheidsambtenaren. Maar in Lattakia valt deze onderneming reuze mee. Er zijn geen andere toeristen en we zijn meteen aan de beurt.

Terwijl een ambtenaar onze paspoorten bestudeert, houdt de agent ons bezig met zijn liefdesverklaringen “… ti amo, te quiero, ljubim te…”

“ In het Nederlands is het ‘Ik houd van jou’”, vertel ik de agent.

“Ik houd van jou?”, vraagt de agent.

“Ja, ik houd van jou”, antwoord ik.

Binnen enkele minuten blijkt dat we helemaal geen nieuw visum nodig hebben en mogen we het pand weer verlaten. De agent loopt een stukje met ons mee op in de richting van de trap. Daar vraag ik hem hoe je “ik houd van jou” eigenlijk in het Arabisch zegt.

Plots kijkt hij een beetje gegeneerd om zich heen. Collega’s binnen gehoorsafstand? Dan zegt hij met gedempte stem: “Ana bahebak.”

“Ana bahebak” , herhaal ik, per ongeluk iets te luid. Enkele ambtenaren kijken verbaasd om. Waar is hun collega nu weer mee bezig?

Met een imam op het strand

Ik heb al honderd kilometer langs de kust gefietst als ik het uiteindelijk aandurf om een duik te nemen. Deze keer ben ik goed voorbereid. Ik heb mijn bikini al aan en draag kleren die eventueel ook het water in kunnen. Ik weet niet of ik het prettig vind om halfnaakt te water te gaan in een land waar mannen al opkijken van een blote kuit.

Even boven Lattakia vind ik een openbaar strandje dat uitstulpt van de dagjesmensen. Stoere mannen op jetski’s stuiven over het water, kinderen trappen driftig rond in water fietsen. Er is nauwelijks iemand te zien die echte zwemkleding draagt. Jongetjes spelen in het water in hun korte broek, sommige meisjes in hemd, onderbroek en maillot. De meeste oudere jongens en mannen dragen behalve een korte broek ook een t-shirt. Sommigen alleen een onderbroek. Vrouwen zie je nauwelijks in het water. Zij zitten op het strand. De meesten van top tot teen in een lange losse zwarte jas. De meesten dragen een zwarte hoofddoek tot over de kin. Ze zitten onder kleurrijke parasolletjes op plastic stoelen. Ik snap niet waar zij het plezier uit halen om hier zo te zitten. Het moet stomend heet zijn. Heel soms waagt zo’n dame zich even in het water. Met jas, kousen en al stapt ze het water in, tot de enkels. De kinderen spetteren haar nat, zij spettert wat terug en tippelt dan weer het strand op.

Zelf vind ik een losse zwembroek tot op de knie en een bloesje kuis genoeg. Mijn rugzak laat ik achter bij een gezinnetje onder de parasol naast de mijne. Het is heerlijk om rond te zwemmen in de baai en ik bedenk me dat ik veel eerder had moeten proberen om een duik te nemen.

Als ik uit het water kom, nodigt het gezin dat mijn rugzak heeft bewaakt me uit voor koffie. Ze zijn, zoals de meeste badgasten, goed voorbereid. Een pannetje, een gasbrander, kopjes… voor alles is gezorgd. Ik breng koekjes en zonnebrand in. De vrouw, Manal, neemt een drupje om het wiebertje van haar gezicht dat blootgesteld is aan de zon, in te smeren. “Ruikt lekker!”, merkt ze op. Haar man Azzam deelt de koffie uit.

We brengen de rest van de middag samen door. Het gezelschap is bijzonder aangenaam. Ik ben enigszins bevooroordeeld ten opzichte van vrouwen die zich zo krampachtig van top tot teen bedekken. Dus het is goed om te merken dat Manal heel gezellig en vriendelijk blijkt. Ook schrikt ze er niet van op als ik mijn natte zwemkleding snel verwissel voor droge kleren. Ze stoort zich er kennelijk niet aan dat ik me meer vrijheden permitteer dan zij. Azzam probeert me wijs te maken dat hij vier vrouwen heeft, maar Manal gebaart dat ik niet naar hem moet luisteren.

Als de zon begint te zakken, komt Azzam aanzetten met een zak brood , een fles cola en een grote pan met saus waar een hele kip en enkele gekookte frieten in drijven. Geen idee waar hij die zo opeens vandaan haalt. Gezamenlijk peuzelen we de kip op, het brood soppend in de saus. Tijdens het eten vertelt Azzam dat hij imam is. Dat had ik niet verwacht, een imam op het strand die grapt over zijn huwelijksleven.

Na het eten ben ik getuige van een Syrische gewoonte waar ik niet zo gecharmeerd door ben. Azzam pakt de pan en smijt het kippenkarkas niet meer dan twee meter verderop in het lage struikgewas. Opgeruimd staat netjes.

Dan stapt de familie in te auto om terug naar huis te gaan. Ik stap op de fiets, terug naar mijn hotel. Alles bij elkaar een perfecte stranddag.

Mijn trouwe metgezel in de bergen



Picknick

Bij de start van een fietsdag sta ik altijd voor een dilemma: hoeveel eten neem ik mee? Het probleem zit hem erin dat het lastig is om aan éénpersoonsporties te komen. Voor een beetje picknick, sleep ik al snel rond met een halve kilo platte kaas (een soort yoghurt, eigenlijk), tien broden (het minimum aantal per verpakking), een halve kilo komkommers en tomaten (noodzakelijke aanvulling op brood met yoghurt), een halve kilo halva (wederom de kleinste verpakking) en een zak gedroogde dadels (essentieel voor de snelle energiebehoefte). Wat de situatie nog lastiger maakt, is dat het brood snel oud wordt en ik de kaas/yoghurt liever niet al te lang in de oven van mijn fietstassen laat zitten. Dat betekent dat ik al snel om de dag een nieuwe stapel brood en een nieuwe bak kaas/yoghurt moet komen en de rest maar beter weg kieper.



De kans dat ik op een dag helemaal niet picknick zit er bovendien ook dik in. Onderweg stuit ik doorgaans op veel aantrekkelijker voedsel dan brood met yoghurt. Hier staat een vrouw in een grote houtoven dunne pizzaatjes te bakken, daar is een kraampje met verse falafel of kip van de gril. Of ik eet mee met mensen thuis … Wie heeft er dan nog zin om in de berm om een stuk oud brood te kauwen?

HIE! HA! HA! HUH!

“AI! AI! AI!”, twee schaapherders roepen en gebaren dat ik moet stoppen. Ze rijden op ezeltjes achter hun kudde aan, hoog boven de weg over een smal bergpaadje.

Ik wilde toch net wat gaan eten, dus ik houd halt en de herders komen naar beneden. Hun gezichten zijn nauwelijks te zien achter hun sjaals. Ze hebben hun lange tunieken opgetrokken tot hun dijen om op de ezels te kunnen zitten.



De ezels laten ze een eindje verderop staan grazen en zelf komen ze de laatste paar meters naar beneden geklauterd. Ik heb net een zak sinaasappels van een sinaasappelboer gekregen en na enig aandringen van mijn kant eten de mannen mee. Zij nemen foto’s met hun mobiele telefoons, ik met mijn camera.

Dan plots gilt de één “HIE! HA! HA! HUH!” Het zijn staccato geluidsexplosies die tot ver in de bergen te horen moeten zijn. Een soort jodelen, maar dan anders. Hij fluit schel en gilt weer “HIE! HA! HA!” Hij heeft gezien dat een groot deel van zijn kudde er vandoor is gegaan. Zouden de schapen nu begrijpen dat ze even moeten wachten? Beide herders nemen snel afscheid, pakken hun stokken en lopen op een holletje naar hun ezels. De één springt op zijn ezel en spoort het beest aan tot een drafje, de ander trekt zijn ezel achter zich aan aan een koord. Ze gillen nog een paar keer, zwaaien dan even met hun stokken en verdwijnen dan tussen de bomen en de rotsen.



Falafel

Syriërs zijn gek op falafel. En ik ook. Het Nederlandse halfzachte pitabroodje met kikkererwtenbollen is er niets bij. Hier wordt de falafel vers gemaakt en gefrituurd waar je bij staat. Terwijl de falafel – in de vorm van minidonuts -pruttelt in het vet, besmeert de falafelbakker een rond, pannenkoekachtig brood met tahin. De gefrituurde falafel kruimelt hij eroverheen. Dan nog wat peterselie, tomaat, sla en een paar sliertjes rode kool erbij, oprollen en klaar. De perfecte snack.



Hotelmanager Yasser wijst mij erop dat de Syriërs zelfs hun sinaasappelbomen in de vorm van falafel knippen. Vergelijk de foto’s en zie de overeenkomst!



Een baby in mijn bed

Het huis van Abdellatif en Rouba bestaat uit drie ruimtes: een halletje, een keuken en een woonkamer. De keuken fungeert tevens als badkamer en de woonkamer als slaapkamer. Er is ook een wc maar om daar te geraken moet je eerst een verdieping naar beneden, dan het erf van de ouders van Abdellatif over en dan nog een stukje verder, helemaal naar de hoek van het terrein, waar het kleine wc gebouwtje staat. ’s Avonds is een zaklamp onontbeerlijk - voordat je het door hebt, ben je over een waterleiding gestruikeld of in een kuil gevallen.

Het huis is klein, maar wel erg functioneel. De woonkamervloer is bedekt met tapijten en kussens en er staan slechts twee meubelstukken: een grote wandkast en een dressoir. De kleine Zeyn, het tien maanden oude zoontje van het stel, kruipt en dribbelt er enthousiast rond. Het is de ideale plek voor een kleine om te leren lopen. Hij kan nauwelijks ergens tegenaan vallen, vindt steun aan de muren en heeft altijd een zachte ondergrond.

In de keuken staat een aanrecht en een fornuis. De vloer is van kaal beton. Ik logeer een nachtje bij Abdellatif en Rouba en als ik ’s avonds mijn tanden poets, kom ik erachter dat de wasbak geen afvoer heeft. Het water klettert direct op de vloer, vanwaar het richting een afvoerputje in de hoek van de keuken loopt. Op het eerste gezicht lijkt het me niet echt handig, maar ergens werkt het systeem ook wel. Je kan midden in de keuken een emmer water over je heen plenzen en de keuken voldoet meteen ook als douchecabine.

Het gehucht waarin het huis staat, wordt bewoond door één grote familie. De meesten van hen komen ’s avonds even binnenlopen om kennis te maken. De moeder van Abdellatif met tatoeages op haar kin, de jolige vader in een witte tuniek en sjaal op zijn hoofd, enkele zusjes en schoonzusjes – al dan niet met een kleine koter op de arm - en een stuk of tien neefjes en nichtjes.

Als we weer alleen zijn, stopt Rouba Zeyn in zijn wiegje en laat Abdellatif me de trouwfoto’s zien. Ze zijn nog maar twee jaar geleden getrouwd en Rouba is al in de zevende maand van haar tweede zwangerschap. Het is een leuk stel. De charmante Abdellatif en de lieve Rouba. Ze schelen tien jaar, maar dat zou je zo op het eerste gezicht niet zeggen. Allebei zijn ze helemaal gek met hun zoontje.

Rond tien uur ’s avonds rolt Rowa drie matrasjes uit in de woonkamer. Twee aan de ene kant van de wieg, één aan de andere kant. Als ik mijn pyama aan wil trekken, trekt Abdellatief zich even discreet terug ik de keuken.



Als Rouba en Abdellatif de volgende ochtend vroeg op voor de eerste gebeden legt Rouba Zeyn bij mij in bed. Hij is nog helemaal slaperig – net zoals ik – en pruttelt tevreden voor zich uit. Het is knus opstaan zo.

Hel

Een Amerikaan, een Engelsman en een Syriër zitten in de hel. De Amerikaan verlangt ontzettend naar zijn vrouw en smeekt de duivel om even met haar te mogen bellen.

Zegt de duivel: “Nee, wat denk je wel. We zijn hier in hel. Bellen naar buiten is verboden.”

Maar de Amerikaan smeekt en smeekt, tot de duivel eindelijk instemt: “Goed dan, je mag vijf minuten bellen, maar het zal je wel wat kosten. 1.000.000 dollar per minuut.” De Amerikaan betaalt en belt zijn vrouw.

De Engelsman hoort over het telefoontje van de Amerikaan en gaat ook naar de duivel. De Engelsman wil ook wel met zijn vrouw bellen.

Zegt de duivel weer: “Nee, we zijn hier in hel. Bellen naar buiten is verboden.”

Maar na enig onderhandelen krijgt ook de Engelsman het voor elkaar om vijf minuten met zijn vrouw te mogen bellen. Hij moet er 10.000.000 dollar per minuut voor neertellen.

Als de Syriër over te telefoontjes van de Amerikaan en de Engelsman hoort, gaat ook hij naar de duivel. Urenlang hangt de Syriër aan te telefoon met zijn vriendin. Als hij na veertien uur is uitgepraat en gaat hij naar de duivel om te betalen.

“Dat is dan tien dollar”, zegt de duivel.

De Amerikaan en de Engelsman stappen verontwaardigd op de duivel af. “Waarom hoeft hij maar tien dollar te betalen? “, vragen ze.

Zegt de duivel: “Voor Syrië geldt lokaal tarief.”

Café aan de haven

De Amerikaanse buurt. Zo wordt de restaurant- en cafébuurt van Latakia genoemd. In deze moderne buurt van de havenstad flaneren sexy geklede jongens en meisjes. Syrisch eten is er nauwelijks te vinden. Er zijn voornamelijk pizzeria’s en westerse restaurants waar het voedsel bijzonder flauw smaakt.
Ik kom er achter dat je hier ’s middags geen uitgebreide maaltijd te kunnen bestellen. Het leven komt pas ’s avonds na zonsondergang op gang. Was ik er net aan gewend geraakt om ’s middags uitgebreid te tafelen, kan ik alleen een kalkoensandwich bestellen.
Het broodje dat ik krijg voorgezet, is een slap wit puntje met daarop enkele grauwe ronde plakjes gevogelte. De ober probeert er nog wat van te maken door als een knipmes te buigen als hij het bord bij me op tafel zet.
Uit de luidsprekertjes op het terras klinkt muzak. Geen Syrische muziek. Uit de vlakke instrumentale klanken maak ik zelfs een liedje op dat ik herken. Welk nummer is het ook al weer? Ik hum even mee en dan weet ik het: ‘Daar in het kleine café aan de haven’. Hoe toepasselijk – al gaat de tekst “daar telt je geld of wie je bent niet meer mee” hier niet helemaal op. De rekening is gepeperd. Voor hetzelfde bedrag had ik even verderop, buiten de Amerikaanse buurt, met gemak een driegangendiner kunnen bestellen.

1 opmerking:

Marieke W zei

Hoi Saar! Fijn om te lezen dat Syrie niet alleen maar uit enge bebaarde mannen bestaat... het klinkt allemaal heeeeel gemoedelijk. Lekker hoor!