zondag 20 juni 2010

Het stonk in de bakermat van onze beschaving

Een verkorte vorm van dit artikel is deze week te lezen in Mare, het Leids Universitair Weekblad

“Allaaaaahu akbar! - Uche uche uche - Allaaaaahu - uche - Akbar”. De muezzin in de moskee van Hammam et-Turkman heeft, zoals vrijwel elke ochtend, een kriebel in zijn keel. Het komt zelden voor dat de oproep tot gebed geheel vloeiend verloopt in het dorp. Is het geen hoestbui, dan is de goede man zijn telefoon wel vergeten uit te zetten of verstoort de krakende en piepende microfoon zijn gezang. In het opgravingshuis van de Leidse archeologen in het dorp kunnen de studenten er maar niet over uit. Elke keer als de geluidsinstallatie met veel gerommel wordt aangezet, spitsen ze hun oren en wachten ze af wat er nu weer gaat gebeuren.
Hammam et-Turkman is een dorpje op de Syrische steppe, niet ver verwijderd van de Turkse grens. Zo op het eerste gezicht valt er maar weinig te beleven. Er is een moskee die ’s avonds wordt opgesierd door groene neonverlichting en een kleermaker die zijn computer met internetverbinding tegen een vergoeding voor het publiek beschikbaar stelt. Ook zijn er een handvol winkeltjes en kebabkramen maar verder zijn er slechts enkele woonhuizen en vlak akkerland.
Wat het dorp voor archeologen interessant maakt, zijn de vier ruïneheuvels die even ten zuiden van Hamman et-Turkman verrijzen in het landschap. Het zijn geen grote heuvels - de hoogste steekt maar tien meter boven het maaivlak uit - maar de heuvels zijn wel oud. In het begin van het zevende millennium voor Christus werden er al nederzettingen gebouwd. Eén van de heuvels werd na eeuwenlange bewoning weer verlaten en is sindsdien nooit meer bebouwd geweest. Daar hoef je maar een schop in de grond te steken en je stuit al op resten van acht- à negenduizend jaar geleden.


Bakermat

Onder leiding van archeoloog Peter Akkermans van de Universiteit Leiden graaft een team van studenten en deskundigen dit jaar op één van de kleinere ruïneheuvels, of tells, zoals ze in de regio genoemd worden, naar resten uit de periode tussen 7000 en 5800 voor Christus. Deze periode uit de prehistorie valt in de late steentijd, toen mensen zich op één plek vestigden, landbouw begonnen te bedrijven en potten gingen bakken.
“Max Mallowan, de tweede echtgenoot van schrijfster Agatha Christi, was in 1938 één van de eerste archeologen die geïnteresseerd raakten in de tells in dit gebied”, vertelt opgravingsleider Peter Akkermans. “In 1938 heeft hij enkele gaten gehakt in deze vallei maar al snel vertrok hij weer om verder in het oosten van het land te gaan graven. Daar had hij ruïneheuvels gezien die veel groter waren. Hoe groter, hoe belangrijker, vond hij. Dit gebied in het noorden noemde hij later een cultural backwater, niet interessant voor archeologen. Sindsdien keken wetenschappers er nauwelijks meer naar om.” De archeologen richtten zich liever op het opgraven van de eerste steden die in het vierde millennium voor Christus werden gebouwd in het stroomgebied van de Eufraat. Dat was pas echt spectaculaire archeologie. Naar de ruïnes uit de late steentijd werd nauwelijks meer omgekeken.
De interesse van Mallowan voor de grote culturele ontwikkelingen in de geschiedenis is tekenend voor de houding van de meeste archeologen die in de twintigste eeuw onderzoek deden in Mesopotamië. “Deze regio wordt wel aangeduid als de bakermat van onze beschaving. Daar is op zich niets mis mee, maar je moet je niet blindstaren op de ontdekkingen en vernieuwingen uit die periode”, vindt Akkermans. “Er zijn duizend en één boeken geschreven over het Neoliticum met titels als The Cradle of Civilization en The Rise of Civilization. Die werken gaan allemaal over de grootse uitvindingen die er gedaan werden, de eerste steden die er gebouwd werden en over de doorbraken in de ontwikkeling van de landbouw. Natuurlijk zijn dat ontzettend belangrijke ontwikkelingen maar tegelijkertijd wordt die periode wel overgeromantiseerd. Je ziet die mensen al voor je: steeds maar bezig met hun uitvindingen en hun nieuwe landbouwtechnieken. Je zou bijna vergeten dat zij ontzettend hard moesten werken om het hoofd boven water te houden. Ze stonden hier met een paar families in het veld te hakken en te zaaien en dan maar hopen dat het niet mis zou gaan. Het was echt een kwestie van overleven. De rise of civilisation verliep bijzonder traag. Wij graven hier naar de tijd van het eerste aardewerk. Die technieken werden heel geleidelijk ontwikkeld, daar gingen generaties overheen. Voor de mensen die toen leefden veranderde er nauwelijks wat. Ik wil me juist verdiepen in het dagelijks leven van die mensen. Ik wil meer weten over hun levensomstandigheden, hun rituelen en hun dagelijkse beslommeringen.”
Maar juist dat alledaagse leven is moeilijk terug te vinden in een berg aarde. Akkermans moet het doen met kleine aanwijzingen. De vondst van een mes van een bepaalde steensoort kan wijzen op het bestaan van handelsnetwerken, als die steensoort duidelijk uit een andere regio komt. De vondst van een potje oker betekent dat mensen kleurstoffen gebruikten, misschien om kleding mee te verven. De vondst van botten en asresten naast een woning duidt erop dat mensen hun afval pal naast hun huis weggooiden. Akkermans: “Het moet in deze nederzetting ontzettend gestonken hebben.”


Opgravingsarabisch

Om tien voor half zes ’s ochtends staan een pick-up truck en een terreinwagen klaar voor het hek van het opgravingshuis om de archeologen naar de opgraving te brengen. “Geologists might make more money than archaeologists, but you never see good movies about them”, staat achterop de terreinwagen. Een goed motto, vooral als je bedenkt dat de meeste archeologen die in dit gebied graven, op vrijwillige basis werken. Een Oostenrijkse archeologe die aan het graven is op een andere ruïneheuvel, vertelt: “Normaal gesproken werk ik in Oostenrijk. Daar is genoeg betaald werk te vinden in de archeologie. Maar elk jaar ga ik er minstens drie maanden tussenuit om in deze regio onderzoek te doen. Je maakt idioot lange dagen en werkt je een slag in de rondte, maar het is een ervaring die ik nooit zou willen missen.”
Het gros van de leden van het Nederlandse team bestaat uit archeologiestudenten. Het zijn tweede en derdejaars die graafervaring op willen doen. Vooraf zijn ze uitgebreid gewaarschuwd voor wat hen te wachten stond. “Ze hebben ons echt goed bang gemaakt: lange dagen in de hete zon, slaapgebrek, reizigersdiarree, koude douches, geen normaal toilet, geen internet, nauwelijks bereik op je mobiele telefoon”, somt studente Sophie Tews op. “Natuurlijk was het ook wel even wennen, maar uiteindelijk is het toch goed te doen. Het is ook wel lekker om nergens door afgeleid te worden. We zijn hier om te graven en de boel te documenteren en dat is wat we doen - van ‘s ochtends vroeg tot ‘s avonds laat.”
De studenten zijn niet de enigen die vroeg op de opgraving moeten staan. Tegelijkertijd met de archeologen komen tientallen Syrische mannen op brommers aangescheurd op de tell. Sommigen dragen camouflagekleding die nog stamt uit hun diensttijd. De meesten hebben een typisch Syrische roodwitte sjaal om het hoofd geknoopt. Het zijn de werklui die het graafwerk verrichten op de opgraving.
Waar men in Nederland zelf aan het graven, hakken en troffelen is, heeft iedere archeoloog hier vijf locale werklieden tot zijn beschikking. Het is een kwestie van traditie: archeologen hebben in dit gebied altijd al werklui ingezet voor het graafwerk. De arbeidskrachten zijn relatief goedkoop en met de extra mankracht schiet het werk lekker op.
De werklui op Tell Sabi Abyad zijn seizoensarbeiders. Sommigen werken al twintig seizoenen op de site, vanaf het moment dat Peter Akkermans er voor het eerst een schep in de aarde zette op de tell. Akkermans en zijn team hebben de mannen zelf opgeleid om hen de kneepjes van het graven bij te brengen. Sommige mannen zijn inmiddels zo ervaren dat ze als volleerde archeologen aan de slag gaan. Archeoloog Merel Brüning stelt met enige trots: “Onze arbeiders zijn de besten in Syrië, dat durf ik met zekerheid te zeggen.”
Aangekomen op de tell, zetten de mannen een potje mierzoete thee op hun meegebrachte gasbranders. Vervolgens gaan ze aan het werk onder leiding van de studenten. In hun beste Arabisch geven de laatsten aan wat ze willen: “Daar hakken. Daar schaven. Nu stoppen.” De studenten zijn nog maar een dikke week in Syrië en doen hun best om het opgravingsarabisch snel onder de knie te krijgen. Gelukkig weten de ervaren werklui wel wat er van hen verwacht wordt en hebben ze aan enkele woorden genoeg.


Verstopte ruïnes

Bij een ruïne denk je als leek al snel aan een ineengevallen stenen gebouw, maar op de ruïneheuvels in Mesopotamië is vrijwel geen steen te vinden. De Mesopotamiërs uit de late steentijd bouwden hun huizen van klompen gedroogde klei. Na een jaar of dertig, als het huis begon te vervallen, braken de bewoners het af en bouwden nieuwe muren op de oude fundering. Steeds werd het vloeroppervlak iets verhoogd en zo ontstonden de kenmerkende heuvels in het landschap.
Hoewel er op de tells geen muur meer overeind staat, zijn de vormen van de huizen en kamers nog steeds te herkennen door de kleurverschillen in de grond. De archeologen laten de grond beetje bij beetje wegschaven en tekenen plattegronden uit van verschillende bewoningsperioden. Wie goed kijkt vindt muren, tegelvloeren, vuurplaatsen en afvalbergen en ziet de prehistorische nederzetting verschijnen.
Terwijl Akkermans en Brüning met gemak een muur van een tegelvloer onderscheiden, is het voor het ongeoefende oog haast onmogelijk om wijs te worden uit de vage kleurverschillen die door deze graafmethode aan de oppervlakte komen. Daarom is het voor de studenten in het begin ook knap lastig om de resultaten van hun graafwerk te interpreteren. Eén van hen zit met de handen in het haar: “Ik zie hier een ding en daar zie ik ook een ding. Maar wat zijn het? Ik heb echt geen idee. Ik zal Merel er maar weer eens bij roepen.”

In een prehistorisch huis wil je niet wonen

Voor Merel Brüning is het al het tiende jaar dat ze afreist daar Tell Sabi Abyad. Ze begon er als student, maar werkt nu aan het project in dienst van het Rijksmuseum voor Oudheden. “Op het eerste gezicht zou je het misschien niet denken, maar de indeling van een huis kan je heel dicht bij een beschaving brengen”, vertelt Merel Brüning terwijl we langs de opgravingsputten lopen. “Huizen uit het late neolithium hebben een zeer vreemde indeling als je ze beoordeelt naar onze maatstaven. Jij en ik zouden er nooit in willen wonen. De kamertjes zijn zo klein en zo donker, dat je je niet kan voorstellen dat mensen daarin hebben kunnen leven of werken. De huizen hadden ook geen ingangen zoals wij die kennen. Het waren eerder een soort kruipgaten. We hebben zelfs een keer een huis gevonden waarvan de vloer heel scheef liep, zo scheef dat je ervan af zou rollen als je erop zou gaan liggen. Maar mensen hebben toch in die huizen gewoond. Dat wat voor hen normaal was, hoeft voor ons niet normaal te zijn. Daar moet je je continu bewust van zijn, anders ga je waarnemingen verkeerd interpreteren.”
In de huizen, tegelvloeren, afvalbergen en vuurplaatsen vinden de archeologen ook objecten: kleine beeldjes, stenen gereedschappen, potscherven, de afdruk van een gevlochten mandje en soms zelfs een vingerafdruk. “Dat is prachtig om te vinden”, zegt Brüning. “Veel dichterbij kan je toch niet komen?”


Akkermans, Brüning en hun team staan letterlijk met hun voeten in aarde die millennia lang ongestoord in het Syrische landschap heeft gelegen. Van elke laag die aan de oppervlakte komt, maken de archeologen minutieuze tekeningen en beschrijvingen. Elk object wordt gewassen, beschreven, getekend en gearchiveerd. Dat moet ook wel, want na twee maanden graven zijn de verzamelde vondsten en het papierwerk het enige dat overblijft van de opgegraven nederzetting. Alleen verborgen in de tell konden de resten van de huizen van ongebakken klei blijven bestaan. Wie erin gaat graven, verwoest daarmee onvermijdelijk de opbouw van de ruïneheuvel. Van de millennia oude muren en vloeren blijft niets anders over dan bruine bergen afgegraven aarde aan de rand van de opgraving.

1 opmerking:

Caroline zei

Ha dappere Saar, Ik geniet mee van je reis en je verrassende observaties. Heb over je getwitterd en hoop dat je reisberichten zo nog veel meer mensen bereiken!