dinsdag 14 april 2009

Op Iraanse bodem

Om half een 's nachts landt het vliegtuig van Iran Air op Imam Khomeini International Airport. In het vliegtuig heb ik al mijn hoofddoek omgeknoopt en het wijd vallende gewaad aangetrokken dat ik een week eerder op de Amsterdamse Dappermarkt heb gekocht. Het kledingstuk is babyblauw en heeft iets weg van een nachtjapon, maar het voldoet aan de Iraanse kledingvoorschriften.
Om kwart over een ben ik door de paspoortcontrole heen en weer een half uur later heb ik mijn fiets en mijn bagage op een karretje geladen en sta ik in de rij voor de bank om geld te wisselen. De Iraanse munteenheid, de rial, is buiten Iran niet te krijgen en in Iran kan je niet pinnen of met travelercheques of credit card betalen. Euro's wisselen is de enige optie. Ik wissel vijfhonderd euro en krijg daar zo'n zes en een half miljoen rial voor in de plaats: een stapel splinternieuwe bankbilletten van wel twee centimeter dik.
Rond kwart over twee heb ik een taxichauffeur gevonden die mij met fiets en al naar Karaj wil brengen. Karaj is de voorstad van Teheran vanwaaruit ik mijn fietstocht wil beginnen. Ik heb gehoord dat het verkeer in Teheran een grote chaos is en daar wil ik me liever niet met de fiets inmengen.
Om kwart over drie kom ik aan in het hotel. Mijn eerste nacht op Iraanse bodem.

Manteau



Ik blijf twee dagen in Karaj om wat bij te komen van de reis en wat te winkelen. Er zijn enkele zaken die ik graag snel wil hebben: een iraanse SIM-kaart, een woordenboek Farsi-Engels, een extra wegenkaart van Iran en een manteau, een dunne halflange jas die de meeste vrouwen hier dragen. De SIM-kaart, het woordenboek en de wegenkaart zijn snel gevonden. Naar een manteau moet ik wat langer zoeken. De maatjes zijn zo klein dat dat de XL vaak nog steeds te krap zit. Uiteindelijk vind ik deze jas. Hij is een beetje truttig, maar zit wel lekker.


Op bezoek


In Karaj word ik meteen van alle kanten aangesproken. Mensen willen weten wat ik hier doe en waar ik vandaan kom. Een van deze ontmoetingen loopt uit op een volledig dagprogramma. Mina ontmoet ik in een boekhandel. Ze neemt me mee naar haar huis voor de lunch en stelt me voor aan de hele familie. In de namiddag brengen we een bezoek aan een stuwmeer in de buurt van Teheran. Vanaf deze dag volgt Mina me op de voet. Soms is ze wat bezorgd ("Sara, where are you?") maar meestal krijg ik gewoon een goede dag toegewenst en krijg ik de groeten van de familie.



Onderweg

Taiwan
Honderd meter voor me stopt een auto langs de kant van de weg. De bestuurder en bijrijder stappen uit en gebaren dat ik moet stoppen. “Mogen we met je op de foto?”, vraagt de ene man in het Engels, terwijl de andere zijn mobiele telefoon erbij pakt en begint te filmen.
“Waar kom je vandaan? En waar ga je naartoe? Naar Shiraz? Helemaal op de fiets?”
Ik weet nog niet zeker of ik wel naar Shiraz ga, maar om toch een antwoord te kunnen geven roep ik altijd maar “Shiraz” als iemand me vraagt waar ik naar op weg ben.
“Hoeveel kilometer heb je al gefietst? En hoeveel fiets je meestal per dag? Hoe zwaar is je fiets?” Het begint een waar interview te worden. Af en toe vertaalt de man mijn antwoord enthousiast in het Farsi voor de camera.
“Dit filmpje gaan we opsturen naar Taiwan”, vertelt hij, “Dan kunnen ze daar zien dat er hier toeristen vanuit Europa komen. Een paar weken geleden kwamen we een Zweed tegen. Die was ook op de fiets! In het midden van de winter!” De man schudt lachend zijn hoofd. Die rare toeristen ook.
“Nou goede reis, hè, en bedankt!” De mannen stappen weer in en rijden me even later toeterend voorbij.

Make-up
Terwijl ik een kiwi zit te eten komen er twee meisjes op me af. Het zijn twee studentes, beiden keurig in een zwarte manteau en donkere hoofddoek gestoken. Ze bieden mij chips en cake aan, ik hen een stuk van mijn kiwi en zo ontstaat er een kleine picknick. Half in het Engels en half in het Farsi leggen de meisjes uit dat de één volgende week gaat trouwen en dat de ander al een jaar geden getrouwd is, met een stoere militair.
Ik op mijn beurt toon enkele foto's van mijn familie. Bij de foto van mij en mijn zus roepen zo uit: "You are so simple!” Ik weet niet of ik dat als een compliment moet opvatten. Dan wijzen de meisjes naar mijn gezicht om uit te leggen wat ze bedoelen: "No make-up!"
Dat is geen make-up op heb vinden ze wat vreemd, maar ook wel weer schattig.

Voorbijganger
Er komt een auto langs me rijden. Het raampje aan de bijrijderskant is open. De man achter het stuur heeft een grote zonnebril op en heeft zijn haar glad naar achteren gekamd. “Where do you come from?”, roept hij.
“Uit Nederland”, roep ik terug terwijl ik verder fiets.
“Heel goed... Holland ... Amsterdam!” roept de man. “Wat vind je van Iran?”
Ik roep dat het land me tot nu toe goed bevalt.
“Mooi zo, hoe lang blijf je?”
“Een maand”
Bah bah, che khub, wat goed! Nou, goede reis! Goodbye!”
“Goodbye”
De man zwaait nog een keer en rijdt dan weer verder.

"Why this?"
Een jongeman staat aan de kant van de weg met panne. Kennelijk is er hulp onderweg, want hij staat rustig pistaches te eten en naar muziek op zijn mobiel te luisteren. Hij gebaart me te stoppen. Ik twijfel even, maar besluit dat een kort praatje geen kwaad kan. De man stopt me wat pistaches toe en stelt me de bekende vragen: Waar kom je vandaan? Waar ga je naartoe? Waarom fiets je? Wat vind je van Iran? Als de man begrijpt dat ik uit Nederland kom, zoekt hij een Engelstalig muziekje op zijn telefoon op. Het is een nogal hijgerige balad en ik besluit dat ik maar weer eens aanstalten moet maken om te gaan. Deze ontmoeting moet niet de sfeer van een romantisch onderonsje krijgen.
Al snel blijkt echter dat ik de situatie verkeerd heb ingeschat. De man pakt een slip van mijn blauwe gewaad vast en vraagt in zijn beste Engels: “But mister, why this?”
En ik maar denken dat mijn vrouwelijkheid met die nachtpon aan toch wel als een paal boven water zou staan.

Slaapfeestje

In de bestuurskamer van de universiteit van Eshtehard staat mijn lunch klaar: kipkebab, lamskebab, twee salades, rijst, brood, een blikje pepsi, een alcoholvrij biertje en water. Ik mag dan wel een flinke eter zijn, maar ik weet zeker dat ik dit nooit tijdens een maaltijd op zal krijgen - zelfs niet na een dag fietsen.

Het is nogal overweldigend hoe vriendelijk ik hier ontvangen ben. Ik had mijn zoektocht naar een slaapplaats in Eshtehard al bijna opgegeven. Er bleek geen hotel in het stadje te zijn en hoewel verschillende mannen mij al een slaapplaats bij hen thuis aangeboden hadden, voelde ik me niet op mijn gemak om met een van hen mee te gaan. Dat zou anders zijn geweest als er vrouwen bij waren geweest die hadden ingestemd.
Ik stond mijn fiets alweer op te tuigen om verder te gaan richting de volgende stad, toen een man mij in het Engels aansprak. Hij had mij eerder verteld dat ik beter terug naar Karaj moest gaan als ik een hotel wilde vinden, maar nu kwam hij met goed nieuws. Hij had even met de burgemeester van de stad gesproken. De burgemeester had op zijn beurt weer met de directeur van de universiteit gesproken en die laatste kon mij wel een slaapplaats aanbieden. Zo kwam het dat ik even later achter de auto van de burgemeester aan fietste, op weg naar de universiteit.

Op de universiteit word ik ontvangen door de directeur, meneer Abed, en Arash, een ICT medewerker die vloeiend Engels spreekt en als tolk optreedt. Groepjes studenten komen nieuwsgierig dichterbij en willen heel graag Engels met me praten, ook als ze nauwelijks een woord Engels kennen. Het valt me op dat veel studenten onverwacht hippe kapsels hebben. Sommige jongens hebben lang haar andere een soort hanenkam. Veel meisjes hebben een enorme kuif onder hun conservatieve hoofddoek, anderen hebben kort haar en sommigen hebben het geblondeerd.
Enkele studenten wordt opgedragen mijn fiets met tassen en al de trap op te schouwen en naar de bestuurkamer te rijden. De banden laten smerige vegen achter op hem marmer van de vloer en, hoewel deze onderneming niet mijn plan was, roep ik af en toe maar een verontschuldigend "Bebakhshid! Sorry!"

In de bestuurskamer staan de tafels in een carre opgesteld. Om de tafels staan bureaustoelen die allemaal nog in het folie zitten. Dat zie je hier overal. Stoelen moeten kennelijk zo goed als nieuw blijven en worden daarom met folie en al in gebruik genomen. Dat dat folie na verloop van tijd gaat slijten en in vieze rafels naar beneden gaat hangen, vinden mensen kennelijk niet zo'n probleem. Met de stoelen in de bestuurskamer is het zover gelukkig nog niet. Ze zien er inderdaad uit alsof ze net uit de winkel komen.
In de grote kamer naast de bestuurskamer staat een bed en een kachel. Verder niets. Hier mag ik vannacht slapen. Normaalgesproken is dit de plek van de conciërge, maar die moet voor de gelegenheid in een andere ruimte overnachten.



Na de overdadige lunch in de bestuurskamer trek ik me even terug in mijn eigen kamer. Daar heeft de directeur de straalkachel op de hoogste stand gezet. Iraniers zijn in de regel nogal kouwelijk, geloof ik, want elke slaap- of woonkamer ontploft hier bijna van de hitte. Naast het bed is er een flink overlevingspakket voor me klaargezet: zeker twee kilo bananen, een kilo appels, een kilo sinaasappels, een anderhalve kilo komkommertjes, een zak pistaches, een zak gezouten amandelen, blikjes Pepsi, flesjes alcoholvrij bier en als knal op de vuurpijl een fles Bella Ella waarin volgens het etiket een soort alcoholvrije champagne zit. Ik zal vanavond niet verhongeren.

Het wordt stil in de universiteit. De studenten, meneer Abed, Arash en de rest van het personeel zijn naar huis. Alleen ik en meneer Mohammad, de conciërge, zijn er nog. Ik neem een douche, was mijn kleren en maak mijn bed op met mijn eigen lakens. Mohammad tikt wat verveeld op zijn computer. Het Internet doet het niet. Het lijkt er zelfs op alsof de universiteit helemal geen Internetverbinding heeft. Eerder heeft meneer Abed een speciale kaart voor me gekocht waarmee ik een half uurtje online kon. Daarna viel de verbinding weer weg.

Net als ik aanstalten maak om vroeg naar bed te gaan, komt meneer Abed binnen. Hij heeft een verrassing, zegt hij en hij overhandigt me een gekopieerde dvd. Het is een Amerikaanse film getiteld Pineapple Express. “De originele versie!”, licht meneer Abed enthousiast toe. Hij steekt de dvd in de computer van de conciërge en gebaart me achter het bureau te gaan zitten. Eigenlijk was ik net zo lief in bed gekropen, maar als de film eenmaal draait vind ik het ook wel gezellig. Ik haal de pistaches, de amandelen en het bier tevoorschijn. Het voelt bijna als een slaapfeestje.
Ik ben niet zo'n bierdrinker, maar dit drankje smaakt me best. Eigenlijk lijkt het in niets op bier. De ene variant smaakt naar citroenlimonade, aan de andere variant zit een pijnboompittensmaakje.

De mannen kijken niet mee naar de film – er past maar een persoon achter het bureau – maar meneer Abel komt af en toe informeren of de film me bevalt. Een lastige vraag. Pineapple Express is een nogal platte Amerikaanse komedie die drijft op flauwe grappen over marihuana en sex. Het is een film die zeker niet op de Iraanse publieke televisie zou worden uitgezonden en om eerlijk te zijn is het ook niet mijn favoriete genre. Dat meneer Abed echter de moeite heeft gedaan om een westerse film voor me te regelen, kan ik wel waarderen. “It's very funny”, zeg ik daarom maar.
Juist op dat moment breekt er net een gênant moment in de film aan. De hoofdpersoon is stoned en maakt in zijn roes nogal heftige neukbewegingen. Naar zo'n scène is het niet echt ontspannen kijken met meneer Abed die over mijn schouder meekijkt. Om de aandacht wat af te leiden flap ik er daarom maar de eerste vraag uit die bij me opkomt: “Rookt u ook wel eens?'
Meneer Abed antwoord van nee. Maar hij kijkt wel twee films per dag, voegt hij eraan toe.

Als de film zo'n twintig minuten bezig is, komt meneer Abed aanzetten met een doos bonbonnetjes. Hij blijft de doos voor mijn neus houden tot ik er twee van heb genomen. Vijf minuten later zet hij een doos met fijn versierde koekjes voor me neer. Weer enkele minuten later zegt meneer Abed: “stop the film, dinner is ready.” En ja hoor, het blijkt dat Mohammad in de bestuurskamer een tweede maaltijd heeft klaargezet: runderkebab, rijst, vis, brood, ui, Pepsi en een biertje. Ik had al meer dan genoeg gegeten. Hoe krijg ik dit ooit weg?
Het is inmiddels bijna half elf en meneer Abed kondigt zijn vertek aan. Ik probeer Mohammad zover te krijgen dat hij ook een hapje mee-eet, maar dat wil niet lukken. Wel wil hij het fotoboekje bekijken dat ik van huis heb meegebracht.
Nu meneer Abed vertrokken is voel ik me vrij om naar bed te gaan. Ik zet de film af, ruim de bierflesjes op en duik mijn bed in.



's Ochtends zorg ik dat ik gewassen en aangekleed ben voordat de studenten en het personeel op de universiteit verschijnen. Van vroeg vertrekken is echter geen sprake. Meneer Abed bestudeert mijn kaart, stippelt een route voor me uit, geeft me enkele telefoonnummers en adressen die van pas zouden kunnen komen en zet me vervolgens aan een uitgebreid ontbijt. Arash nodigt me uit om hem en zijn vrouw in Teheran te bezoeken. Mohammad maakt enkele groepsfoto's.

Bij het vertrek wordt ik uitgezwaaid door het aanwezige personeel en enkele studenten. Arash en Mohammad doen me met de auto uitgeleide uit het stadje. Ik ben benieuwd waar ik vanavond weer terecht kom.

“Koop een auto”

Na een lange dag fietsen met veel tegenwind, zit ik in het politiekantoor van het dorpje Danesfahan in het kantoor van de hoofdagent. De haafdagent zit achter zijn bureau te bellen. Hij probeert een slaapplaats voor me te regelen maar het wil nog niet echt lukken. Uit een vod van een adresboekje belt hij wel tien nummers af. Onder zijn uniform draagt hij versleten badslippers aan zijn blote voeten.
Na een dik half uur geeft hij de telefoon aan mij. Een bozig klinkende man die Engels spreekt, maar nauwelijks verstaanbaar is, geeft me te kennen dat ik terug moet gaan naar het stadje Bu'in. Daar is een hotel. “Go to the hotel, sleep there, then go to Tehran to buy a car”, zegt de man. Ik vermoed dat ik dat laatste niet hemelaal goed begrepen heb, maar iets anders kan ik er niet van maken.
“Maar ik wil helemaal niet naar Tehran”, werp ik nog tegen, “daar kom ik net vandaan!”
Maar het mag niet baten. “Vandaag naar Bu'in, morgen naar Teheran”, zegt de stem nogmaals.
Ik geef de telefoon terug aan de hoofdagent. Deze begrijpt gelukkig dat ik liever niet terug wil gaan naar Bu'in, waar ik net vandaan kom, en al helemaal niet naar Tehran.
Ik besluit om van een van mijn hulplijnen gebruik te maken en bel Mina, die ik tijdens mijn tweede dag in Iran heb ontmoet en die vloeiend Engels spreekt. Mina hoort mijn verhaal aan en als ik de telefoon aan de agent doorgeef, legt ze mijn wensen vervolgens hem uit. Ze praten wel tien minuten met elkaar. Daarna is het geregeld. De hoofdagent zal ervoor zorgen dat ik in Danesfahan bij een familie thuis mag slapen.

Een dik uur later kom ik aan in het huis van Aresh en zijn familie. Aresh is een spierbonk van rond de veertig die goed Engels spreekt, aannemer is en daarnaast de eigenaar is van een sportschool annex biljardclub in het dorp. Zijn vrouw is de mooie, vijfentwintigjarige Samira. Samen hebben ze een zoontje van zes: Dany. Dany spreekt vrijwel vloeiend Engels, tenminste, in zoverre als je dat van een zesjarige mag verwachten. Dat komt doordat zijn vader alleen maar Engels tegen hem speekt en hij hem elke ochtend voor de tv zet om Amerikaanse cartoons te kijken. De familie ontvangt Amerikaanse zenders via de satelliet. Dat mag officieel niet volgens de Iraanse wet maar wat niet weet wat niet deert.
Aresh denkt erover om naar Australië te verhuizen of naar Canada. Als het moment daar is, zal zijn zoontje klaar zijn voor de verhuizing.

Aresh, Samira en Dany wonen in het bijgebouwtje van het familiehuis. Het familiehuis wordt bewoond door Aresh moeder en staat open voor alle familieleden die toevallig in de buurt zijn. De begane grond bestaat uit één grote kamer. De vloer van de ruimte is bedekt met tientallen tapijten. tegen de muren staat her en der een kussen of een opgerold matras.
Aresh moeder is er niet. Ze is naar een begrafenis. “Niet van iemand die we goed kennen hoor!", roept Aresh, "mijn moeder gaat elke donderdag naar een begrafenis om te huilen. Dat is een soort traditie hier.”

's Avonds eten we kebab, vers van de eigen barbecue. We eten zittend op de grond en kijken ondertussen wat tv. Op het scherm loopt Ahmadinejad trots als een pauw tussen enkele mannen in witte jassen om één of andere kernenergie-installatie te bewonderen.

Samen met Samira en Dany slaap ik in het bijgebouwtje. Aresh is deze avond verkast naar het familiehuis. Pas in het bijgebouwtje mogen de hoofddoeken af en de manteau's uit. Samira's kapsel ziet er keurig uit. Het mijne niet. De ene helft van mijn haar ligt plat en de rest staat recht overeind. Daar moet ik nog eens een oplossing voor zien te vinden.

's Ochtends komt Aresh voorzichtig aankloppen. Hij heeft brood bij zich voor het ontbijt. Samira laat hem pas binnen als ik mijn hoofddoek om heb. Terwijl ik dapper mijn warme melk mét vel naar binnenwerk, gaat Aresh na of ik alles heb wat ik nodig heb. “Wil je nog iets hebben om mee te nemen? Fruit, water, brood? Heb je een fietspomp? Heb je genoeg geld? Weet je het zeker? Ik kan je geld geven...”

Politie-escorte

Bij het vertrek uit Danesfahan rijden Aresh en ik nog even langs de politie om gedag te zeggen. Als we aankomen staan de agenten de politiewagens te wassen. Het is kennelijk rustig op het bureau op vrijdagmorgen. De hoofdagent geeft me de goede raad om niet zomaar iedereen die ik tegenkom te vertrouwen en om zeker de hulp van de politie in te schakelen als dat nodig is. Zelf zal hij de politie van Ab Garm, waar ik die dag naartoe wil fietsen, op de hoogte stellen van mijn komst, zodat de agenten daar een oogje in het zijl kunnen houden. Vervolgens staat hij er ook op dat zijn agenten mij uitgeleide doen uit het stadje. De agenten blijven met knipperende waarschuwingslichten achter me rijden. Ik vind de situatie eerst wel grappig maar heb er al snel genoeg van om twee politiemannen aan mijn kont te hebben hangen. Na zo'n zeven kilometer maakt de politieauto rechtsomkeert. Ik zwaai de heren na en ga alleen verder.

Brandweer

In het dorp Ab Garm overnacht ik in een brandweerkazerne. Meneer Abed van de universiteit van Eshtehard had hier zo zijn contacten en heeft me een dag eerder het adres van de kazerne gegeven. Ik mag er overnachten in een van de kamertjes waar dienstdoende de brandweermannen slapen.
Op de dag van mijn komst hebben twee brandweerdlieden dienst: Hojad, een vriendelijke vrome moslim van achtendertig met keurige baard en Habib, een breedgeschouderde macho van vijfendertig. Verder heeft ook de tweeëntwintigjarige graafmachinebestuurder Jamal zich bij het gezelschap in de kazerne gevoegd.
Meneer Hojad werpt zich op als gastheer. Hij laat me de brandweerwagen zien en legt de taakverdeling uit: Habib rijdt en Hojad hanteert de brandweerslang. Na een korte rondleiding nodigt hij me uit in het kantoortje voor thee. In het kantoortje staan een bureau, een computer, een tv en twee bedden die tevens als bank gebruikt worden. Ik mag op het bed gaan zitten, Habid kruipt achter de computer en meneer Hojad neemt plaats op de grond naast een megathermoskan waaruit hij thee tapt. Jamal wordt erop uitgestuurd om eten te halen en komt even later terug met kipkebab met rijst en rauwe ui.

Mijn kamertje bevindt zich in een soort container. De wanden zijn geel-wit gestreept en er staan een bed, een gaskachel en een tv. Omdat de brandweerlieden toch niet veel meer te doen hebben dan tv kijken, theedrinken en wachten op het moment dat ze worden opgeroepen, maken de ze de container wat aan kant. Hojad haalt een vochtig doekje over de stoffige tv, veegt het grofste vuil van de vloerbedekking en ruimt de vieze asbakken en theekopjes op. Habib brengt een grote deken voor op de vloer en Jamal spant een lijn over de binnenplaats zodat ik mijn wasje in de zon op kan hangen.
Als we na gedane zaken op het stoepje in de zon zitten, probeert meneer Hojad me het één en ander over de koran te vertellen. Hij is de eerste die mij hier in Iran vraagt of ik gelovig ben. Ik zeg voor het gemak dat ik een beetje katholiek ben. Meneer Hojad kan zich daar wel in vinden, maar denkt dat ik het ook goed zou doen als moslima. Hij geeft me enkele geplastificeerde verzen uit de koran mee. Van Jamal krijg ik een bidketting, eigenlijk als grap, maar meneer Hojad probeert me zover te krijgen dat ik honderd en een keer de naam van god zeg, één keer voor elke kraal.

Ik heb me net even in mijn kamertje teruggetrokken om wat uit te rusten, als Hojad met het bericht komt dat er bezoek voor me is: de hoofdagent van politie en de burgemeester zijn gekomen om polshoogte nemen. Ik doe mijn hoofddoek goed, trek mijn manteau aan en haast me op aandringen van meneer Hojad naar het kantoortje waar de hoofdagent, de burgemeester en een klein gevolg van vier man al klaarzitten. De gasten zitten op de bedden, de brandweerlieden op de grond en ik mag op een stoel plaatsnemen. De hoofdagent neemt het woord en stelt mij met veel te ingewikkelde woorden allerlei vragen in het Farsi. Niemand van de aanwezigen spreekt Engels en Jamal en een agent nemen de taak op zich om af en toe een woord in één van mijn woordenboekjes op te zoeken. Nadat ik mijn volledige reisplan uiteen heb gezet en her en der mijn handtekening heb gekrabbeld, mag ik weer vertrekken.

's Avonds, nadat we nog eens een maaltijd hebben weggewerkt – deze keer bestaande uit een gegrilde kippenbout, rijst en een rauwe ui – komt de burgemeester nog eens langs. Net voordat de burgemeester binnenkomt wijst meneer Hojad me er tactisch op dat dit misschien een goed moment is om mijn hoofddoek wat te fatsoeneren.
De burgemeester heeft zijn vrouw, Fatimeh, meegenomen. Een vriendelijke dame die van top tot teen is gehuld in een zwarte chador. Mij geeft ze direct drie zoenen en biedt me vervolgens de cadeaus aan die ze heeft meegebracht: een sjieke balpen, een grote doos met koekjes, een zakje met chocolaatjes en een zak met gezouten pompoenpitjes. Ik ben wat overdonderd door dit eerbetoon en vindt het jammer dat ik zo weinig terug kan doen of zeggen. Na een kopje thee gedronken te hebben, wordt me duidelijk gemaakt dat Fatimeh met mij mee zal gaan naar mijn kamertje in de container, zodat wij als vrouwen onder elkaar kunnen zijn, terwijl de mannen in het kantoortje zullen blijven zitten. Ikzelf vind dat niet echt een goed plan. Net voordat het bezoek kwam, was ik in mijn kamertje op zoek naar mijn slippers die ik in de verkeerde fietstas had weggestopt. De inhoud van mijn fietstassen ligt over het bed en de grond verspreid. Niet echt de ideale situatie om hooggeëerd bezoek te ontvangen.
Fatimeh doet echter of haar niets vreemds opvalt. We gaan zitten op het kleed en praten met behulp van mijn woordenlijst over koetjes en kalfjes, eten wat koekjes en kijken samen naar een erg langzame film over het leven van een profeet wiens naam ik direct weer vergeet.
Voordat Fatimeh weggaat, houden we nog een kleine verkleedpartij. Ik mag even haar chador aan om te voelen hoe dat zit. De chador is wat aan de korte kant voor mij. De stof komt maar tot halverwege mijn kuit. Fatimeh is desondanks enthousiast en troont me mee naar het kantoortje waar de heren zitten om mijn nieuwe dracht te showen. In het voorbijgaan zie ik mezelf in een spiegel. Ik lijk wel een spook in dit gewaad. Het is leuk om het eens aan te passen, maar gelukkig hoef ik het ding zelf niet dagelijks te dragen.

Een lift



De tocht van Ab Garm naar Razan is mooi maar zwaar. Ik heb flinke wind tegen en de weg soms gaat stijl omhoog. Ik zit net uit te rusten in het stadje Avaj als Aresh, mijn gastheer van twee dagen geleden in Danesfahan, me opbelt.
“Sara, hoe gaat het met je? Waar ben je? In Avaj? daar ben ik ook! Waar ben je precies? Dan kom ik naar je toe!”
Een minuut later komt Aresh er inderdaad aangescheurd in zijn pick-uptruck. Hij is samen met een vriend, Babak.
“Hoe wist je dat ik hier was?”, is de eerste vraag die ik stel.
“Ach, ik moest hier zijn om wat cement op te halen en op de weg hiernaartoe heb ik aan enkele mensen gevraagd of ze een vrouw op de fiets hadden gezien. Een paar mannen die aan de weg aan het werken waren, zeiden dat ze je rond tien uur voorbij hadden zien komen. Heb je zin om mee te gaan lunchen?”

Tijdens de lunch begint het eerst te regenen en dan te hagelen. Het komt met bakken uit de lucht en ik ben blij dat ik binnen zit. Je kan hier makkelijk twintig kilometer fietsen zonder een goede plek tegen te komen om te schuilen.
Aresh raadt mijn gedachten en biedt aan me een stuk op weg te helpen. “Wij brengen je wel naar Razan in de pick-up. Dan kan je daar overnachten en morgen verder fietsen naar Hamedan.”

Jarig

Op mijn verjaardag maak ik flink wat kilometers. Ik wil graag de grote stad Hamedan bereiken om daar enkele dagen uit te rusten. Voor het eerst tijdens mijn reis staat er maar weinig wind en ik heb het gevoel vooruit te vliegen. Het landschap is tijdens deze rit nogal saai, maar omdat het fietsen zo lekker gaat, maakt dat me niet zoveel uit.

Het begint te plenzen. Twee agenten die langs de weg staan om snelheidcontroles uit te voeren, vluchten hun politiewagen in en gebaren mij om ook te komen schuilen. Op de achterbank krijg ik een glaasje warme thee. Ik geef de agenten de koekjes die ik van de vrouw van de burgemeester van Ab Garm heb gekregen. Ik beschouw het als een kleine verjaardagsvisite.

Als ik 's middags in Hamedan aankom, ben ik moe maar tevreden. Ik heb mijn verjaardag dan niet uitbundig gevierd, maar het was een prettige dag met telefoontjes van mijn ouders en mijn zus en smsjes van Mina, meneer Abed en Jamal. Ik ben te moe om mezelf ergens op taart te gaan trakteren. Dat komt morgen wel.

Will u be mine?


's Avonds krijg ik een berichtje binnen van Aresh:
“I'm ur's tonight, will u be mine? I love you, bring me win, you be my win. Happy birthdays to u darlin with best wishes”
Het bericht komt compleet onverwacht en maakt me eerst boos, dan een beetje treurig. Ik heb het te doen met Samira, Aresh jonge vrouw met wie ik drie dagen geleden nog in een kamer geslapen heb. Zou ze weten dat haar man wel in is voor een avontuurtje buitenshuis?
Aresh probeert nog enkele keren te bellen, maar ik neem de telefoon niet op. Ons contact is wat mij betreft beëindigd.

Geen Iraanse


Dat ik geen Iraanse ben, is hier voor iedereen duidelijk. Mensen zien het aan mijn hoofddoek, aan mijn schoenen, aan mijn broek, aan mijn tas, aan mijn lengte en aan het feit dat ik geen make-up draag. Zelf vond ik dat ik met mijn Iraanse manteau al redelijk goed opging in het straatbeeld maar de blikken die ik krijg toegeworpen – ook als ik niet op de fiets zit – spreken boekdelen. Meisjes lopen giechelend voorbij. Jongens kijken me aan, kijken weg, kijken me nog eens aan, zeggen iets tegen elkaar en blijven vervolgens een poosje naar me staan staren.
Vaak wordt er iets geroepen als ik voorbijloop. “Bent u een lerares?”, “Kijk, een toerist!”, “How are you doing?”, “Do you speak English?”
Soms brengt iemand de moed op om op me af te stappen en me direct aan te spreken. Zo komt er, als ik net aankom in Hamedan, een groepje vrouwen op me af. Alle drie dragen ze een zwarte chador. De volgende conversatie volgt:
“Sorry, waar komt u vandaan?”
“Ik kom uit Nederland”
“Wat doet u hier?”
“Ik fiets door Iran.”
“Bent u een vrouw?”
“Ja”
“Ik ben heel blij u ontmoet te hebben”
Dat is wederzijds”
“Dag”
“Dag”
Dan wapperen de vrouwen weer weg in hun chadors. Ze kijken nog even om en zwaaien. Dan hebben ze al hun concentratie nodig om de straat veilig over te steken.

Chador

Een chador lijkt mij een erg onpraktisch kledingstuk. Het is een grote lap stof van die je als vrouw over je heen drapeert om je lichaam te onttrekken aan ongewenste blikken. Als je het goed aanpakt, blijven alleen je gezicht en eventueel je schoenen zichtbaar. Om de lap op zijn plaats te houden bevestig je de lap met een elastiekje achter aan je hoofd en houd je de stof onder je kin met een hand vast. Je houdt dus maar een hand over voor het tillen van je tas – een rugzak dragen lukt al helemaal niet over je chador – het vastpakken van je kinderen, het verzamelen van je boodschappen, etc. Onder je chador draag je dan nog eens een hoofddoek en een manteau.
Ikzelf voel me soms al belemmerd door alleen mijn hoofddoek en mijn manteau. Vooral bij het toiletbezoek. Vrijwel alle toiletten hier zijn hangtoiletten en ik moet er al mijn aandacht bij houden, wil ik er voor zorgen dat er bij het hurken niet een slip van mijn manteau of van mijn hoofddoek ik het toiletgat komt te hangen. Het is een hele kunst om de boel goed op te knopen en ik vraag me af hoe de chadori's dat aanpakken.

Interview

“Wat vind je van de Iraanse vrouw?”, “Hoe wordt Iran in de massamedia van jouw land afgeschilderd?”, “Wat vind je van de Iraanse cultuur, is die goed of slecht?” , “Zou je in Iran willen wonen?” , “Wat vind je ervan dat je als vrouw een hoofddoek moet dragen?”
Het zijn enkele pittige vragen die op me af worden gevuurd. Ik zit op de redactie van de regionale krant Hamedan Payam en word door vijf journalistes in opleiding tegelijkertijd ondervraagd. Toen ik een dag eerder de stad Hamedan binnenfietste, werd ik staande gehouden door de journaliste Samane. Zij had me gevraagd langs te komen op het kantoor. Ik had een kort interviewtje verwacht over het fietsen en de Iraanse gastvrijheid en ben wat verrast door de felheid waarmee er vragen worden gesteld.

Sommige vragen vind ik lastig om te beantwoorden. In de eerste plaats omdat ik geen antwoorden wil geven waarmee ik zelf in de problemen zou kunnen komen en in de tweede plaats omdat sommige vragen zo ongenuanceerd gesteld worden, dat het lastig is om een eerlijk antwoord te geven.
“Wat vind je van de Iraanse cultuur?”, is zo'n vraag. Ik antwoord dat ik als antropoloog heb geleerd dat je vaak niet kan spreken van één cultuur en dat ik het daarom moeilijk vind om die vraag te beantwoorden. “Maar de afgelopen week ben ik wel heel veel vriendelijke mensen tegengekomen en ben ik vaak heel gastvrij ontvangen. Mijn ervaringen zijn tot nu toe dus heel positief”, zeg ik daarom maar.
Op de vraag of ik hier zou willen wonen, antwoord ik dat ik dat waarschijnlijk erg lastig zou vinden. “Ik vind het heel leuk om hier nu te zijn, maar ik ben bang dat ik, als ik hier zou wonen, niet de dingen zou kunnen doen die ik graag zou willen doen. Stel dat ik hier in Iran geboren was en Iraanse ouders zou hebben… ik weet niet zeker of ik dan alleen op reis zou kunnen gaan.” De journalistes moeten lachen en schudden het hoofd. "Dat zou inderdaad onmogelijk zijn.”
Over het antwoord op de vraag “Hoe wordt Iran in de massamedia van jouw land afgeschilderd?”, moet ik even nadenken. Want hoe wordt er in het algemeen eigenlijk over Iran gesproken in de media? De afgelopen maanden heb ik wat meer gelet op de berichtgeving in de kranten. Ik vond het leuk om in het NRC af en toe een achtergrondartikel van Carolien Roelants of Thomas Erdbrink. Tegelijkertijd stoorde het me dat er bij artikelen over Iran vaak erg stereotype foto's worden geplaatst. Zo werd er bij een stuk over de politieke geschiedenis van het land waarin met geen woord gerept werd over de rechten van de vrouw een foto geplaatst van de beruchte zedenpolitie in Teheran: op de foto waren twee vrouwen in chador te zien die een andere vrouw wijzen op haar te weinig verhullende hoofddoek.
Ik probeer de journalistes zo eerlijk mogelijk te antwoorden en zeg: “Als Iran in de Nederlandse media komt, is het meestal omdat er nieuws is over het nucleaire programma, over president Ahmedinejad of over de mensenrechten. Over andere thema's horen we niet zo veel.”
En wat ik van de hoofddoek vind? “Ik ben zelf niet gewend om een hoofddoek te dragen en ik ben er nog niet erg handig mee”, vertel ik. “Ik vind het niet erg om hier een hoofddoek te dragen, maar ik zou er de voorkeur aan geven als vrouwen zelf zouden mogen kiezen of ze een hoofddoek omdoen of niet.” Ik voeg er nog aan toe dat ik van plan ben om in Hamedan een nieuwe hoofddoek te kopen. De sjaal die ik tot nu toe gebruik als hoofddoek glijdt steeds af en ik moet steeds voelen of hij nog wel goed zit. De conservatieve hoofddoek waar je hier iedereen mee ziet lopen is een soort nonnenkap. “Zo'n hoofddoek lijkt me ook wel handig voor op de fiets. Die waait tenminste niet zo snel af.”

Chocolade-slagroomtaart


“Beste Sara, we hebben een verjaardagsfeestje voor je georganiseerd”, de hoofdredacteur van Hamedan Payam heeft het woord genomen. “Je echte verjaardag was gisteren, maar omdat je het toen niet echt gevierd hebt, doen we het vandaag nog eens over.”
Met vrijwel de hele redactie van de krant zit ik in de vergaderkamer. Het is de middag na het interview en de journalistes in opleiding klappen enthousiast als een grote chocolade-slagroomtaart wordt binnen gebracht. Happy Birthday staat er op in vrijwel onleesbare letters. Ik had al een beetje aan voelen komen dat me iets verjaardagsachtigs te wachten stond maar een taart als deze had ik echt niet verwacht. “We hadden er nog een kaars op willen zetten, maar hebben dat maar gelaten omdat we niet zeker wisten of je dat wel leuk zou vinden”, zegt Afsaneh, die naast me zit. Ze reikt me een aardappelschilmesje aan zodat ik de taart aan kan snijden. Eén van de journalisten van de vaste staf maakt foto's en roept: “Deze staat morgen op de voorpagina!”
“Ik vergeet bijna dat we nog een cadeautje hadden”, zegt de hoofdredacteur als de taart half is uitgedeeld. Hij geeft me een pakketje aan. Het is verpakt in rood inpakpapier. “Merry Christmas!”, staat erop. Ik wordt er een beetje verlegen van. Ik ken deze mensen nauwelijks en ze organiseren al een feestje voor me met cadeautjes en al. In het pakje zit een donkergroene hoofddoek, precies eentje die ik wilde hebben.



Tot slot heeft Hoda nog een cadeautje. “Ik wilde het niet geven waar iedereen bij was. Daarom geef ik het je nu pas”, zegt ze, als we al naar de uitgang lopen. “Het is maar een kleinigheidje, maar ik heb er iets voor je in geschreven.”
Het is een toeristisch gidsje voor de provincie Hamedan. “You've done what is my dream. Traveling by bicycle.” Staat er op de eerste pagina.

Voorpagina

De volgende dag staat er inderdaad een fotootje van mij op de voorpagina. Op pagina vijf staat het hele artikel. Ik heb geen idee wat er over mij geschreven is maar voor hen die Farsi kunnen lezen, volgt hier de link:

http://www.hamedanpayam.ir/archives/16171.php

4 opmerkingen:

Marloes de Boer zei

Wauw Saar! Wat een avonturen weer.. Heel leuk om te lezen en ben blij dat 'alles' goed gaat met je!!

Liefs Marloes

Unknown zei

Hele leuke verhalen, lieve zus. "You've done what is my dream"! En ik heb ik ook hard gelachen om het verslag van je korte maar krachtige gesprek met de drie dames in chador. Ik zou willen dat ik het aan Ann kon vertellen maar ik zal het voor haar samenvatten. Ik zie uit naar de volgende update! ~ Roos

Fieke zei

Hey Saar!
Erg leuk om je avonturen weer eens te lezen! Ik vind het maar eng wat je allemaal zo alleen doet! Maar wel heel gaaf lijkt me!
Groetjes vanuit Grunn!

Fieke

Anoniem zei
Deze reactie is verwijderd door een blogbeheerder.