donderdag 22 november 2007

Contact met de politie en een vleugje Amerika


Ik ben - helaas - alweer terug uit Marokko. Desondanks nog een paar verhaaltjes.

Politie

Temidden van een nogal verlaten landschap staat een politieman in vol tenue in de brandende zon op een T-splitsing. Er komen nauwelijks auto’s voorbij en het beeld doet nogal surrealistisch aan.
Zou hij hier het verkeer moeten regelen? Of is hij misschien bezig met een snelheidscontrole?
Ik geloof dat je met de Marokkaanse politie liever niet moet spotten en ik houd mijn vragen dus voor me als ik de agent voorbijrijd.

Even verderop op dezelfde splitsing stop ik even om te beslissen of ik rechtsaf – richting Taroudant en Agadir – of linksaf – richting Aoulouz en Ouarzazate – zal gaan. Terwijl ik mijn kaart bestudeer, komt de agent op naar me toe om te vragen of hij misschien kan helpen. Hij blijkt een vriendelijke man van achter in de twintig. We hebben allebei wel zin in een praatje en onder het genot van een banaan, een paar mandarijnen en een slok water vertelt hij mij over zijn werk en ik hem over mijn tocht.
De politieman – Anouar – werkt bij het politiekorps in Taroudant maar komt oorspronkelijk uit Casablanca. Over een kleine maand wordt hij overgeplaatst naar Rabat. Anouar vertelt dat hij vandaag een vrije dag heeft en dat hij de bergen in wil gaan bij wijze van uitstapje. Omdat hij zelf niet zoveel geld heeft, heeft hij besloten om maar te gaan liften. In de afgelopen drie uur heeft hij vijftig kilometer afgelegd. Nog dertig kilometer richting het noorden en dan is hij midden in het hooggebergte. Op dit kruispunt zal hij nog maximaal anderhalf uur blijven wachten. Als dan nog niemand hem mee de bergen in heeft genomen, dan zal hij weer teruggaan naar Taroudant.
Gelukkig heeft Anouar er wel vertrouwen in dat iemand hem zal oppikken. ‘Ik heb niet voor niets mijn uniform aangetrokken. Als je in uniform bent, vertrouwen mensen je sneller en nemen ze je eerder mee.’

Rekenfoutje

Voordat ik uit Aoulouz vertrek, wil ik nog een paar dingen kopen: een prepaid telefoonkaart, wat fruit en een paar doekjes om de ketting van mijn fiets mee schoon te maken. In een klein winkeltje dat is volgestouwd met kookspullen, speelgoed, en allerhande plastic gebruiksvoorwerpen, vind ik de doekjes die ik zoek. De verkoper blijkt ook nog ergens telefoonkaarten verstopt te hebben.
De verkoper is de snelste niet en hij doet er een poosje over om uit te rekenen hoeveel ik moet betalen. Na enig gepeins over optelsommen, noemt de verkoper de prijs. De doekjes blijken iets duurder uit te vallen dan ik had verwacht, maar ik betaal zonder te klagen. Ik heb geen zin om op elk bedrag af te gaan dingen. Je moet je er soms gewoon maar bij neerleggen dat je als toerist een hogere prijs betaalt.

Als ik even later weer voorbij het winkeltje kom – ik heb ondertussen ook mandarijnen en bananen ingeslagen – word ik geroepen door drie mannen die onder het afdak van het winkeltje in de schaduw zitten. Ze wenken me en de verkoper komt naar buiten en vraagt of ik even mee naar binnen wil gaan.
Ik vraag me af wat de bedoeling is van dit gebeuren. Heeft hij me de verkeerde telefoonkaart meegegeven? Ben ik hem nog geld schuldig?

De verkoper rommelt in zijn kassa. Hij haalt enkele munten tevoorschijn ter waarde van ongeveer een euro en drukt me die in zijn hand. ‘Ik had de prijs van die doekjes verkeerd berekend’, licht hij toe. ‘Sorry.’

Water

Fietsend door de bergen word ik vaak om water gevraagd. Ik zorg er altijd voor dat ik voor mezelf een flinke hoeveelheid drinkwater bij me heb, maar kennelijk is de lokale bevolking niet altijd even goed voorbereid op een lange dag onder de brandende zon. Jonge vrouwen die kruiden aan het plukken zijn, herders en lokale fietsers houden me staande door te roepen en een ‘drink gebaar’ te maken.
De eerste die me tijdens deze reis om water vraagt, is een tandenloze man die aan de kant van de weg zit. Ik heb het met hem te doen en ik geef een halfgevulde fles water. Die mag hij houden want ik weet dat ik over tien kilometer door een dorpje kom waar ik water kan krijgen.
Als ik in de dagen die volgen echter steeds vaker om water word gevraagd, ontwikkel ik een nieuwe gewoonte. Ik stop mijn drinkbeker boven in mijn tas en als iemand me om water vraagt, krijgt diegene één beker water. Ik voorkom om deze manier dat de watervragers direct uit mijn flessen moeten drinken of er als vanzelfsprekend met de hele fles vandoor gaan.
Meestal vind ik het geen probleem om te stoppen en wat water in te schenken en vaak bied ik er meteen een mandarijn bij aan, maar soms vind ik die vragende mensen maar irritant. Als ik net midden in een mooie afdaling zit bijvoorbeeld. Of als ik water heb gegeven en er vervolgens geen ‘dankjewel’ van af kan. ‘Neem toch zelf een fles water mee!’, mopper ik dan, ‘Of denk je soms dat ik al die flessen voor mijn lol met me meezeul?’ En knorrig fiets ik verder.
’s Avonds, als ik een slaapplaats heb gevonden, was ik mijn beker goed af en stop ik hem steeds toch maar weer boven in mijn tas. Het is eigenlijk ook maar een kleine moeite om als mobiele bron dienst te doen.


Zoals in de films

Tazenakht is een klein winderig dorp in de uitlopers van de Atlas. Het dorp is omringd door rotsachtige bergen en ligt zelf op een hoogte van ongeveer 1000 meter. Enkele eucalyptusbomen en dadelpalmen vormen het enige groen.
Als ik in Tazenakht aankom, is het bewolkt. De betrokken lucht geeft het dorp een somber uiterlijk. Het doet me een beetje denken aan de beelden uit een westernfilm. Uithangborden klapperen in de wind. Ergens balkt een ezel.
Er is maar weinig leven op straat. De terrassen van de theehuizen zijn leeg. Mannen hebben de capuchon van hun djellaba over hun hoofd getrokken tegen de kou. Alleen bij de bushalte is het relatief druk. Er zijn net twee bussen aangekomen en de conducteurs schreeuwen om het hardst om de aandacht van potentiële passagiers te trekken. ‘AGADIRAGADIRAGADIRAGADIRAGADIR’, roept de één. ‘OUARZAZATOUARZAZATOUARZAZATOUARZAZATOUARZAZAT’, roept de ander. Tassen worden boven op de bus vastgesnoerd en passagiers de bus ingejaagd.
Tazenakht ligt aan de doorgaande weg tussen Agadir – een grote kustplaats in het westen – en Ouarzazate – het centrum van de Marokkaanse filmindustrie – in het oosten. Het dorp Tazenakht stelt op zich maar weinig voor, maar mensen op doorreis kunnen er hun onderdak vinden in drie kale maar goedkope hotelletjes.

Als ik aankom in Tazenakht ben ik toe aan een rustige middag. In dit dorp kom ik in dat opzicht wel aan mijn trekken. Ik ga naar het internetcafé, eet kiptajin met het personeel van mijn hotel, krijg een rondleiding van Musharaf, een Marokkaanse Nederlander die in zijn geboorteplaats op vakantie is, en ga vroeg naar bed.

Tazenakht is niet een plaats op te blijven hangen en de volgende dag stap ik daarom weer op de fiets en rijd ik verder in noordoostelijke richting – richting Ouarzazate. De doorgaande weg waarover ik rijd, is rustiger dan ik oorspronkelijk gedacht had. De weg is niet breder dan drie meter en per uur komen er maximaal vijftien auto’s langs. Het landschap is uitgestrekt, onherbergzaam en verlaten. Af en toe fleurt een kleine oase de boel wat op, maar verder ziet het er nogal guur uit nu de zon niet schijnt.

Tijdens het fietsen houd ik mijn kilometerteller goed in de gaten en na een kleine 50 kilometer kom ik aan op de plek waar ik naar uit heb gekeken. Ik stop voor een klein tankstation. Musharaf had er mij de dag ervoor al op gewezen.
Op het eerste gezicht valt het tankstation niet echt op. De verf van het gebouw is vervaald en afgebladderd, er staan her en der wat autowrakken en het terrein wordt begrensd door een hek van prikkeldraad. Als ik beter kijk zie ik echter – zoals wat Musharaf al voorspeld had – dat dit pompstation niet een gewoon Marokkaans pompstation is. Het terrein is versierd met palen met drankflessen eraan, er staat een houten kruis waar een pop aanvast genageld is, aan de straatkant staan een paar postbusjes die ik nog nergens in Marokko heb gezien en er staat een groot bord met daarop de tekst:

GAS HAVEN

LAST STOP
200 MILES

COLD BEER
.
Nee, dit is geen gewoon tankstation. Ik ben beland op een oude Amerikaanse filmset.

Ik ben kennelijk niet de eerste die bij dit landschap aan de Amerikaanse midwest moet denken.

Geen opmerkingen: